trekken, in het eene waarvan men geluid deed ontstaan, terwijl dit in het andere werd waargenomen. Uit de rigting, waarin dit het duidelijkst werd gehoord, besloot hajech, met behulp van een op den grond beschreven verdeelden cirkelboog, tot de grootte der afwijking van de geluidsstralen door elke brekende middenstof, bij bekende stelling der begrenzende vliezen. De uit deze waarnemingen opgemaakte brekings-index van verschillende gassoorten en vloeistoffen voor het geluid kwam met die, door deeling van de voortplantingssnelheid van het geluid in de lucht, in die in de onderzochte middenstof verkregen, vrij wel overeen. (poggendorffs Annalen, CIII. 163).
Ontdekking van eene nieuwe soort van Kasuaris en van eene reuzenslang met pooten (?).—Kapitein devlin heeft onlangs op het eiland Nieuw-Brittanje of Birara, ten oosten van Nieuw-Guinea, eene nieuwe soort van Kasuaris gevonden, en een levend voorwerp naar Sidneij gebragt, waar het Dr. bennett in eenen brief aan gould, gedagteekend den 10den Sept. 1857, beschreef [Athenaeum, 12 Dec. 1857). De vogel heeft eene hoogte van drie voeten tot aan den rug en van vijf voeten tot aan den kop. Zijn gevederte is roestkleurig, op den rug en aan de achterste gedeelten des ligchaams zwart en desgelijks, doch nog donkerder, aan den hals en de borst. De nek prijkt met schoone iridescerende kleuren, van blaauwachtig purper, lichtrood en groen. De lange en sterke beenen en voeten hebben eene bleeke aschgrijze kleur. Van Casuarius galeatus onderscheidt hij zich bovendien nog daardoor, dat bij boven op den kop geen helmachtig uitsteeksel, maar eene hoornplaat draagt, die er uitziet als parelmoer dat met potlood zwart is gemaakt. De gedaante des snavels wijkt aanmerkelijk af van die bij den Emeu, daar hij smaller, langer en meer gebogen is en aan den grond eene zwarte, lederachtige washuid heelt. Achter de kopplaat verheft zich een bundeltje zwarte, haarachtige vederen, die ook in grootere of geringere hoeveelheid over het grootste gedeelte van den nek verspreid zijn. Zijn ei is ongeveer van gelijke grootte als dat van den Emeu en heeft eene vuil-bleeke, geelachtig groene kleur. De vogel schijnt meer nabij te komen aan den Emeu dan aan den gewonen Kasuaris en een tusschenlid tusschen deze beiden te zijn. Zijne stem geeft een eigendommelijken luiden toon, die op het woord "moeroek" gelijkt, om welke reden de inboorlingen den vogel ook Moeroek heeten. Gould heeft er den naam van Casuarius Bennettii aan gegeven en voegt er bij, dat men nu drie soorten dezer afdeeling van struisachtige vogels kent: den Casuarius galeatus op Nieuw-Guinea, den C. australis in Kaap-York-distrikt van Australië en dezen nieuwen C. Bennettii. Gould schijnt derhalve deze groep van den Casuarius Casoar s. indicus te scheiden, die het schiereiland Malacca, Sumatra, Java, de Banda-eilanden, de digte wouden van de zuidkust van Ceram, verder Butong en Ava bewoont en de meest algemeen