voetspoor van grove en masson, ook in, of liever met de keten van den geïnduceerden stroom, een condensator gebezigd. Hij meldt daar niets van; maar als dit het geval is, dan is het waar, dat elk der heide in het apparaat opgewekte stroomen vonken geeft, en dan gaat zijne verklaring door; maar dan vervalt ook de door hem gestelde overeenkomst ten eenemale.
Wanneer men zwavel-waterstofgas op dezelfde wijze ontleedt, dan worden de zwaveldeeltjes, zegt quet, door de beweging van het gas te gemakkelijk medegesleept, dan dat men hier hetzelfde verschijnsel als bij de kool zou kunnen waarnemen. Aan eene andere oorzaak, wier invloed à priori zeker niet kan betwist worden, aan het overgroote verschil in geleidingsvermogen van kool en zwavel, schijnt quet hierbij niet te hebben gedacht. Ook uit alkohol heeft hij, door vonken, kool en eene harsachtige stof zien vrij worden.
Van meer belang misschien zijn de uitkomsten door hem bij de ontleding van alkohol, langs den gewonen weg der elektrolyse verkregen. Door daarin een weinig potassa op te lossen, wordt de geleidingswederstand van deze vloeistof zooveel verminderd, dat men daaruit met den stroom van zes Bunsen-elementen, in één uur een liter gas kan ontwikkelen, uit gas is door quet niet ontleed; hij teekent slechts op dat, wanneer men het door schudden in innige aanraking brengt met eene oplossing van protochloruretum cupri in ammoniak, zich daaruit een bleekrood precipitaat afscheidt, dat gewasschen en gedroogd zijnde, door eenen slag of door verwarming tot weinig hoven 100° C, heftig ontploft. Een dergelijk, maar nog sterker werkend fulminaat verkreeg hij, op dezelfde wijze, uit eene ammoniakale oplossing van chloorzilver.
Het gas, bij de ontleding van alkoholdamp door warmte verkregen, doet, wanneer men zorg gedragen heeft de daartoe dienende porseleinen buis bij de bewerking in heftige gloeijing te brengen, in de genoemde oplossingen juist hetzelfde precipitaat ontstaan.
Phosphorescentie door insolatie.—E. becquerel heeft over dit onderwerp eene reeks van zeer belangrijke proeven gedaan, waarvan hij de uitkomsten aan de Academie des Sciences, in hare zitting van den 24 Mei l.l., heeft medegedeeld. Langs een zeer gelukkig gekozen weg heeft hij de volle bevestiging daarbij geleverd van een reeds vroeger door hem uitgesproken vermoeden, dat veel meer ligchamen dan men tot nog toe meende de eigenschap bezitten, om in het donker voor een korten tijd te lichten, nadat zij te voren aan de werking van het licht zijn blootgesteld geweest. Men kan zich hiervan overtuigen, zoodra men slechts een middel bezit om den tijd, die tusschen de blootstelling aan het licht en de beschouwing van het ligchaam in het donker verloopt, tot een uiterst klein deel eener seconde te doen inkrimpen. becquerel heeft dit middel gevonden in eene schijf met eene buiten het midden-