Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/483

Deze pagina is proefgelezen
 

WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.

 

 

Invloed van warmte en van wringing op magneten.—Over dit onderwerp heeft de hoogleeraar wiedemann, te Bazel, eenige belangrijke bijzonderheden medegedeeld, waarvan wij de voornaamste hier laten volgen.

1) Wanneer men eene staalstaaf, die bij eene temperatuur van 0° door een elektrischen stroom is gemagnetiseerd geworden, van een gedeelte harer kracht berooft door een stroom, die er in tegenovergestelde rigting om heen wordt geleid, dan zal die staaf door verwarming nog meer van hare kracht verliezen, maar dit bij eene nu volgende verkoeling geheel weder terug ontvangen, indien het gedeelte harer kracht, dat men door de magnetisering in tegengestelden zin heeft weggenomen, eene zekere grens bereikt en niet te zeer overschrijdt. Is dit gedeelte te klein, heeft men te weinig magneetkracht aan de staaf ontnomen, dan zal zij na de verwarming en verkoeling minder kracht dan te voren vertoonen; en is het te groot, heeft men meer magneetkracht dan noodig was weggenomen uit de staaf, dan zal zij na de verwarming en verkoeling meer magneetkracht vertoonen, dan zij vóór de verwarming bezat. Daardoor kan dus eene staaf, die geen merkbaar magnetisme bezit, na eene verwarming en verkoeling zich duidelijk magnetisch vertoonen.

2) Eene staaf, die bij het kookpunt van water is gemagnetiseerd en dan door terugstrijking als boven van een gedeelte harer kracht beroofd, kan door de verkoeling óf niet veranderen, óf in kracht verliezen of ook winnen.

3) Het wringen vermindert de kracht der magneetstaven en dat wel in steeds met de grootte der wringing afnemende verhouding. Bij gelijke torsie is die vermindering evenredig aan de intensiteit der bestaande magneetkracht. Bij zeer sterk gemagnetiseerde staven is het verlies evenwel geringer, dan het volgens deze wet zijn moest. Herhaalde wringingen in dezelfde rigting verzwakken de staaf aanhoudend; eene enkele daarop volgende wringing in tegengestelde rigting neemt veel meer magneetkracht weg, dan de laatstvorige heeft gedaan. Als men, na vele wringingen heen en weder, de staaf haren evenwigtstoestand weder laat hernemen, dan vermeerdert hare magneetkracht een weinig.

4.) Eene magneetstaaf, die vooraf door een stroom in tegengestelde rigting van een klein deel harer kracht is beroofd geworden, verliest veel minder