toonde dien in eene der laatste zittingen der Royal Society te Londen. Deze toestel bestaat uit twee geelkoperen rails, zuiver evenwijdig en met de bovenkanten in één horizontaal vlak geplaatst. Deze rails worden met eene batterij in verbinding gebragt en een holle bol van dun geelkoper zóó daarop geplaatst, dat hij aan beide raakt en dus de keten sluit. Zoodra dit geschiedt, begint de bol te trillen en om zijne as te wentelen, terwijl een knetteren en in halfduister zigtbare vonken op de aanrakingsplaatsen bewijzen, dat de stroom daar telkens afgebroken wordt.
Het Athenaeum geeft dit feit zonder eenige verklaring en de Cosmos, die het overneemt, voegt er zelfs eene bijna formele uitnoodiging bij aan den heer despretz, om in eene volgende zitting van de Academie des Sciences de leden op deze »curieuse expérience" te vergasten. Het is intusschen duidelijk, dat er hier niets anders geschiedt, dan hetgeen à priori zou kunnen worden afgeleid uit de eerste wet der elektrodynamica volgens ampère: de deelen van eenen zelfden stroom stooten elkander af. Deze wet schijnt langzamerhand in vergetelheid te geraken, misschien wel, omdat ampère die door geene andere proefneming bewezen heeft dan door de bekende met een in twee afdeelingen gescheiden kwikbak en een geleidend boogje, wier bewijskracht vrij betwistbaar is. Het heeft evenwel later niet aan de zaak meer regtstreeks bewijzende proefnemingen ontbroken, eene waarvan te na met de boven beschrevene overeenkomt, dan dat wij haar niet met een woord zouden vermelden. Wanneer men het loodblok, waarop een verwarmd metaalblok, naar trevelyan, trilt, en de metalen steel van dit laatste elk met een der polen van een of twee Grove-elementen verbindt, dan trilt dit, ook wanneer de beide metalen volkomen dezelfde temperatuur bezitten. Deze proef werd reeds voor eenige jaren door den hoogleeraar van breda bij zijne voordragten in Teylers stichting te Haarlem vertoond.
Invloed van het magnetisme op het geleidingsvermogen van ijzer en nikkel. — Daarover heeft thomson op 18 Junij l.l. eene voordragt gehouden in de Royal Society. Hij heeft gevonden, dat dit vermogen in ijzer bij het magnetiseren om 1⁄288 toeneemt, wanneer de magneetlijnen en de stroomlijnen regthoekig op elkaar gerigt zijn, of wanneer, met andere woorden, de ijzeren geleider dwars gemagnetiseerd wordt, terwijl het integendeel om 1⁄500 afneemt, wanneer de beide lijnen evenwijdig zijn, of de ijzeren geleider overlangs wordt gemagnetiseerd. Voor nikkel bedroeg die vermeerdering in het eene geval 1⁄192 en de vermindering in het andere 1⁄144.
Eenige jaren geleden heeft Ref. proeven gedaan over hetzelfde onderwerp. Omstreeks 20 ellen ijzerdraad van 1 mm. middellijn, met katoen bekleed, werden tot een bundel van 6 palmen lang zóó gebogen, dat een stroom de