ven. "Het is," zegt H., "een vreemd en tevens belangstellend schouwspel, wanneer men deze jongen, vooral die der geslachten Trebius en Caligus, die met vrij veel gemak zwemmen, de bewegingen der moeder ziet volgen, evenals eene sloep, aan een groot schip gehecht, door dit laatste voortgetrokken wordt." Dit verband tusschen de twee individuen houdt op, wanneer het jong, zich zelf zijn voedsel kunnende verschaffen, de hulp der moeder daartoe niet meer noodig heeft; alsdan scheidt zich de streng glad van den frontaalrand af. H. veronderstelt, dat dit plaats heeft tijdens de tweede of derde schaalwisseling. (Compt. rendus Tom XLVI, pag. 1054.)
Over het insekt, dat looden kogels doorboort (zie Album 1857, bladz. 376), heeft de maarschalk vaillant nieuwe mededeelingen gedaan van de resultaten, die opgegeven zijn in eene verhandeling, hem uit Petersburg door den heer notschulsky toegezonden. Die resultaten zijn kortelijk de volgende. Het insekt, door hetwelk de kogels der Fransche, en niet die der Russische soldaten in de Krim doorboord zijn, is het masker van Urocerus juvencus L., welk insekt in de Krim nog niet waargenomen is, en over 't geheel zeldzaam in Rusland voorkomt, daar het tot dusver alleen in Bessarabië is gevonden, terwijl het daarentegen in Duitschland, Zweden, Engeland en in Frankrijk in het Jura-gebergte veelvuldig voorkomt. Het is vooral hartig, die in zijn werk over de Tenthredineën van Duitschland (1837) zeer naauwkeurig en uitvoerig de huishouding dezer diertjes beschrijft. Het dier is zonder twijfel naar de Krim overgebragt uit Frankrijk, in het hout der kisten, waarin de patronen verzonden zijn. De doorgravingen in het lood zijn gemaakt door de kaken van het masker van Urocerus juvencus, eenvoudig, gelijk bij andere insekten ook het geval is, ten einde zich gangen te vormen, die moeten dienen om aan bet dier voedsel te verschaffen, om daarin zijne gedaanteverwisseling te voltooijen en er dan weder uit te komen, terwijl de boor van het insekt geen ander doel heeft dan om de eijeren in het hout neder te leggen. Die doorgravingen zijn niet geschied ten gevolge van een bijzonderen smaak, dien het masker in lood vindt, maar wel uit noodzakelijkheid, daar het lood zich in de rigting bevond welke het dier bij het doorgraven genoodzaakt was te nemen. De gangen of loopgraven hadden oorspronkelijk allen eene ronde vertikale doorsnede, en de half cylindervormige in sommige kogels zijn slechts helften, waarvan de wederhelft zich in het hout van de wanden der kist bevond, of wel in andere kogels, die in de kist er naast gelegen waren.—De overblijfselen van de maskers na de gedaanteverwisseling zijn door de looddeeltjes met zich medegesleept naar den bodem der kisten, zijn daar tot stof geworden en door de reten