van de tempering of gematigtheit, die, gelyk zy onmachtig is om dusdanige verandering te veroorzaken, dus ook geensins tot uitwerking afgeleid kan worden. Doch dat deze verandering door middel van des vogels zaat, in d'ayeren verborgen, gebeurt, blijkt uit hetgeen, dat wy, in het twaalfde boek van onze onderaartsche Werrelt, van d' oorsprong der Schotsche Eendvogels vertoont hebben."
Hoe zonderling gedacht, hoe dwaas geredeneerd, welk eene opeenstapeling van onwaarschijnlijkheden en ongerijmdheden! zal misschien deze of gene uitroepen. Zoo schijnt het ons toe, en wij verheugen ons te leven in eenen tijd, waarin de menschelijke geest opgeklaard genoeg is, om dergelijke verhalen als ziekelijke afdwalingen des verstands te beschouwen; in eenen tijd waarin reine ervaring en zuivere gevolgtrekkingen hand aan hand gaan; in eenen tijd waarin wij verstandig genoeg zijn om datgene, wat wij niet verklaren kunnen, naarstig te bepeinzen en te onderzoeken en ons uit te spreken oordeel opschorten, tot wij zekerheid hebben dat het rigtig is. Maar ook zoo dacht men vóór tweehonderd jaren en Pater kircherus verbeeldde zich ook een goed waarmemer en een helder denker te zijn. Zou het ook zoo gaan met onze waarnemingen, als de wereld tweehonderd jaren ouder is; zou de naneef ook glimlagchen en zich verwonderen over onze onkunde, als hem deze aflevering van het Album der Natuur toevallig in handen komt? Misschien schrijft ook hij dan een artikel over den vliegenden visch, en maakt zijne lezers vrolijk over onze theoriën van zuurstof en van dampkringslucht; dan misschien roept de lezer ook uit: hoe zonderling gedacht, hoe dwaas geredeneerd! Wie weet of dan een schooljongen niet medelijdend neerziet op ons werk en uitroept: maar hoe konden de menschen van 1857 dat voorbijzien, of dat niet begrijpen, of dat, of dat......! Ofwel, zal men dan misschien tot de ideën van 1657 teruggekeerd zijn; zal men raat Pater kircherus visschen in vogelen doen veranderen, door hen een bepaald soort van voedsel te geven, en zoo in 2057 bewijzen, dat wij in 1857 met blindheid des verstands geslagen waren en men in 1657 helderder inzigt had in de geheimen der natuur? Wie zal hierop antwoorden? Wij zijn er verre van af om iets dergelijks voor mogelijk te verklaren, doch er zijn stellingen en beweringen van aristoteles, die men nog