Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/500

Deze pagina is proefgelezen
82
ALBUM DER NATUUR.

Mexico was gevonden en zich thans in het museum van New-York bevindt. Dit stuk weegt 87 Ned. ponden, heeft eenen omtrek van 893 millimeters on eene hoogte van 596 millimeters. (Compt. rendus XLVII. p. 166).

Hg.
 

Suiker gevormd door de omzetting van dierlijke stoffen—Gelijk men weet, bestaat de mantel van de Tunicaten uit eene stof, die, volgens de onderzoekingen van schmidt, loewig en kölliker en payen, in zamenstelling niet verschilt van cellulose. Berthelot vond zulks bevestigd bij de analyse van de door koking met zoutzuur en daarop gevolgde behandeling met potasch gezuiverde zelfstandigheid, die den mantel van de tot deze orde behoorende Cynthia papillosa zamenstelt, doch hij bevond tevens, dat, hoewel de procentische zamensteliing geheel dezelfde is als die van cellulose, de verhouding tegenover reactieven verschilt, inzonderheid daarin, dat de cellulose veel geringeren weerstand biedt aan de inwerking van sterke zuren. Hij heeft daarom aan de bedoelde zelfstandigheid des mantels van de tunicaten den eigenen naam van tunicine gegeven. Door langdurige koking met verdund zoutzuur of zwavelzuur ondergaat de tunicine geenerlei verandering. Brengt men echter de drooge tunicine in geconcentreerd zwavelzuur, dan lost zij zich daarin zonder merkbare kleuring op. Deze oplossing, met haar honderdvoudig gewigt water verdund en daarmede gedurende een uur gekookt zijnde, wordt vervolgens met krijt verzadigd en het gefiltreerde vocht langzaam uitgedampt. Daardoor verkrijgt men eene siroop, waarin de tegenwoordigheid van suiker door de gewone reactieven en ook door de gisting kan worden aangetoond.

Door de gezuiverde chitine, die nog steeds 5—7 proc. stikstof bevat, op eene dergelijke wijze te behandelen, verkreeg berthelot mede een suikerhoudend vocht. (Compt. rendus XLVlI, p. 229.)

Hg.
 

Cel- en kristalvorming. - Trécul deelde in de vergadering der Société philomathique te Parijs, den 7 Augustus j.l., eene waarneming mede, welke, indien de daaruit afgeleide uitkomsten zich bevestigen, een nader verband tusschen celvorming en kristalvorming zoude aantoonen, dan men tot hiertoe geregtigd was aan te nemen. Hij ontdekte namelijk in het albumen van Sparganinum ramosum en S. natans ligchaampjes, die, in den jeugdigen toestand, rhomboëdrische kristallen of hexaëdrische plaatjes zijn, omgeven van een eigen vlies. Later zouden deze kristallen hunne geometrische gedaante verliezen en in cellen veranderen.

Nader onderzoek zal moeten leeren wat hiervan is.

Hg.