Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/530

Deze pagina is proefgelezen
2
EEN UITSTAPJE NAAR DE

ondernemen, vergezellen wij anderen op hunnen togt, die voor ons die reis hebben gedaan en beschreven.

Maar wie weet het niet, hoe nuttig en aangenaam en, wat gewis niet het minst is, hoe onkostbaar ook die reizen op den stoel zijn en hoe velen zich daarmede tevreden moeten stellen? En wie durft het tegenspreken, dat niet velen bij minder stoffelijke opofferingen en minder ligchamelijke vermoeijenissen uit die reizen in 't hoekjen van den haard, zoo als men ze vroeger eigenaardig noemde, nu zouden wij zeggen bij de gezellige kagchel, meer wetenschappelijk nut en zedelijk voordeel hebben getrokken dan menigeen, die werkelijk die reizen heeft gedaan?

Ik noodig u uit, geachte lezers, om met mij zulk een togtje te doen. De tijd voor fantasie-reizen is weder aangebroken; maar ware hij dit ook niet, de togt, dien ik met u wensch te ondernemen, is voor als nog niet anders te doen dan op het voertuig der gedachte en zal ook door den mensch, ten minste zoolang als hij tot de stoffelijke wezens behoort, wel niet anders gedaan kunnen worden.

Het is een uitstapje van onze aarde naar de planeet Saturnus. Naar Saturnus? vraagt gij misschien en waarom juist daarheen? Ik zal het u zeggen. Overal waar wij de natuur hier op aarde beschouwen, merken wij eenheid en verscheidenheid op. De oppervlakkige beschouwer bepaalt zijne aandacht vooral bij die verscheidenheid en tracht naar 't geen hem vreemd en nieuw is, evenzoo als het kind, dat in elke verandering genoegen schept, en niet zelden bij veranderde levenstoestanden zich verheugt, ook als de ouders in stilte tranen storten. De denkende mensch zoekt naar eenheid. Ook hij tracht de natuur in de verscheidenheid harer gewrochten te leeren kennen; maar zijn blik dringt dieper door en in die verscheidenheden merkt hij wijzigingen op van de onderscheidene krachten der natuur, als zoovele verschillende wilsuitingen van den Almagtige.

Door die zucht om de natuur onder andere vormen te zien dan waaronder wij haar gewoon zijn te aanschouwen, worden wij, bewoners van vlakke streken, naar bergachtige oorden getrokken, naar den Rijn, naar den Harz, naar Zwitserland. De bergbewoner, die zijn leven tusschen de bergen slijt en de moeijelijkheden ondervindt om