Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/544

Deze pagina is proefgelezen
16
EEN UITSTAPJE NAAR DE

te stellen. Dit alleen wil ik ter loops aanstippen, dat wij, al is de planeet verre van de zon, ons daarom niet moeten verbeelden, dat het haar juist aan warmte faalt, zoodat dit haar voor de bewoning van menschen ongeschikt zoude maken. En al verschilde zij ook in temperatuur en in vele andere opzigten zoo veel van onze aarde, dat wij niet aan 't bestaan van menschen op hare oppervlakte kunnen denken, dan toch is het er verre af, dat wij ons daarom zouden mogen voorstellen, dat zij niet door redelijke wezens bewoond wordt. Geenszins, reeds straks merkten wij het op: in het groote gebied der schepping zal er gewis ook onder de redelijke wezens, die hun aanzijn aan den Oneindige hebben te danken, evenzoowel eene groote verscheidenheid bestaan, als wij die overal in de stoffelijke schepping opmerken. Zorgen wij slechts, die ons de meest bevoorregte wezens op aarde noemen, om niet daar buiten onze aarde alles met een menschelijken maatstaf te willen meten!

Slaan wij dan nu een blik van de oppervlakte der planeet naar het hemelgewelf! En wat zal nu eerder en met meer belangstelling onze aandacht trekken dan dat zonderling stelsel van ringen, dat op eenigen afstand van de planeet haar omgeeft, en waarbuiten wij nog een getal van acht manen zien rondzweven. Beschouwden wij toch reeds op aarde dat zeldzame natuurgewrocht, zooals wij dat nergens elders opmerkten, met verbazing, en moet die verbazing toenemen, naarmate wij Saturnus meer van naderbij beschouwen, nieuwsgierig vragen wij dan ook: hoe is de bijzondere gesteldheid van dien ring, hoe is hij ontstaan, waartoe dient hij en welke verschijnselen levert hij op?

Dat men den ring reeds dadelijk na de uitvinding der verrekijkers heeft opgemerkt, is uit de zonderlinge en wanstaltige vormen, waaronder men Saturnus met dien ring heeft afgebeeld, genoegzaam op te maken. Onze landgenoot christiaan huygens was intusschen de eerste, die den vreemden vorm der planeet verklaarde, door haar te doen kennen als een bol te midden van een vrij zwevenden ring. Na huygens hebben vele sterrekundigen de planeet en den ring in verschillende standen waargenomen en afgebeeld, en wie haar in 1858 en 1859 met den thans vrij goed geopenden ring, door een tamelijk goeden kijker mag aanschouwen, ziet duidelijk de planeet als eene lichte schijf en ter wederzijden den ring, zooals die zich tot op eenigen