slagschaduw van den ring op de oppervlakte der planeet. Reeds op eene afbeelding van huygens, door hem op den 8 Dec. 1675 gemaakt, is eene donkere streep te vinden, zoo ook op eene afbeelding van hadley in 1720 gemaakt. Beide maken er ook afzonderlijk melding van als van een verschijnsel, dat niet uit de schaduw verklaard konde worden.
Deze donkere ring is alleen door goede kijkers en bij gunstige gelegenheden te zien. Onze verdienstelijke Nederlandsche sterrekundige, de hoogleeraar kaiser, heeft hem te Leiden zeer goed kunnen waarnemen en onderscheidene afbeeldingen er van vervaardigd.[1]
De waarnemingen van verschillende sterrekundigen komen niet in alle opzigten met elkander overeen, waartoe trouwens ook verschillende omstandigheden aanleiding kunnen geven. Zoo meent dawes dezen donkeren ring door eene tusschenruimte van den binnensten ring gescheiden te hebben gezien; struve meende er eene splitsing in op te merken. Ook de lichte ringen meenen velen dat nog weder verdeeld zijn.
Het schijnt wel, dat deze ring eenigermate doorzigtig is, aangezien naauwkeurige waarnemingen geleerd hebben, dat de donkergraauwe schaduw van dezen donkeren ring duidelijk te onderscheiden is van de zwarte schaduwen, die de verlichte ringen op de oppervlakte der planeet werpen. Ook schijnt men de planeet zelve door den donkeren ring heen te kunnen bespeuren. Dawes beschouwt hem als in een vloeibaren toestand te verkeeren. Bestaat hij misschien uit eene nevelachtige stof, die het licht weinig terugkaatst, maar wel doorlaat? Waarschijnlijk zullen latere waarnemingen er iets meer stelligs van leeren kennen.
Er is nog iets anders, waardoor de planeet, met haar stelsel van ringen, in den laatsten tijd bijzonder de aandacht tot zich heeft getrokken. Sedert een paar jaren toch is door o. struve, die even als zijn vader werkzaam is op het groote observatorium op den Pul-
- ↑ Eene fraaije afbeelding, zoo als de planeet met haar stelsel van ringen door hem, in den vroegen morgen van den 6 Sept. 1852, is waargenomen, is te vinden in zijn uitmuntend werk; De Sterrenhemel, Dl. II.