Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/551

Deze pagina is proefgelezen
23
PLANEET SATURNUS

Voor de poolbewoners van Saturnus zijn de ringen niet te zien. Van de 8 manen is het slechts de 7de, die door haren grooteren afstand en de meerdere helling harer baan, die 22° 29' bedraagt, door hen kan worden waargenomen.

Op lagere breedten of meer in de nabijheid der keerkringsgewesten van Saturnus, die, zoo als wij reeds gezegd hebben, zich tot 17° ter wederzijden van den evenaar uitstrekken, ziet men den ring, en wel gedurende de eene helft van het lange Saturnusjaar aan de licht- en de andere helft aan de donkere zijde. De ring brengt echter, wat de verlichting der planeet betreft, meer nadeel dan voordeel toe en het is er dus verre af, dat hij, zoo als men wel eens gemeend heeft, moet dienen om Saturnus te verlichten. Maar daartoe zullen ook de manen evenmin dienen. De natuur werkt op grooteren maatstaf en naar andere wetten, dan de mensch veelal waant, die, daar hij dikwijls bovenal en in de eerste plaats zijne bijzondere belangen beoogt, soms zelfs ten koste van hoogere, niet zelden meent, dat ook de geheele natuur voor en om hem geschapen is.

't Is vooral bij dag, dat de ring zigtbaar is, of kort voor zonsop- en na zonsondergang; want aan de nachtzijde van de planeet komt hij in de schaduw en is slechts merkbaar, doordien hij een deel des hemelgewelfs met zijne flonkerlichten aan het oog der Saturnusbewoners onttrekt.

Daar de planeet in bijna 30 jaren om de zon loopt, zoo zijn er plaatsen in de nabijheid des evenaars, die gedurende bijna de helft van dien tijd in de schaduw des rings liggen en alzoo eene zonsverduistering hebben, die bijna 15 van onze aardjaren duurt. Omgekeerd moet ook de planeet voor den ring op gelijke wijze langdurige zonsverduisteringen te weeg brengen.

Het is ligt te denken, dat de ring, als hij in een gunstigen stand staat tot de planeet, tot de vreemdsoortigste verschijnsels aanleiding moet geven. Wij kunnen ons voorstellen, dat hij zich na zonsondergang aan den oostelijken hemel als een stralende boog verheft, die zich tot aan het toppunt uitstrekt; hoe hij, na eenigen tijd, zich als het ware van den horizont losmaakt, naar het westen zich uitbreidt en