Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/584

Deze pagina is proefgelezen
56
EENE BEKLIMMING VAN DEN ARARAT.

den was verplaatst, totdat eindelijk een engel hem verschenen was, die hem verboden had verder datgene te beproeven, wat de menschelijke krachten te boven ging; maar om hem te troosten gaf hij hem een stukje hout, dat een overblijfsel was der ark van Noach, die gezegd wordt op den Ararat gerust te hebben, welk stukje hout thans nog in het klooster aan den voet des bergs aan de geloovige bezoekers vertoond wordt.

Ten einde de tegenwoordige poging goed te doen slagen, werden door onzen aanvoerder, den generaal chanykow, alle mogelijke voorzorgen genomen. Aan het zestal wetenschappelijke leden der expeditie werd een zestigtal soldaten van verschillende wapens toegevoegd, allen mannen, die reeds vroeger deel hadden genomen aan de werkzaamheden der driehoeksmeting, en daardoor in het beklimmen van bergen gehard waren geworden. Eenige muildieren en sleden dienden voor het vervoer der werktuigen, waaronder behoorden een theodolith van 200 ponden en een universaal-instrument van 280 ponden gewigts, welke beide instrumenten, in weerwil der groote bezwaren, den top bereikt hebben. Dat verder een barometer en verschillende andere meteorologische instrumenten werden medegevoerd, spreekt van zelf. Ook was gezorgd voor den noodigen voorraad mondbehoeften voor verscheidene dagen, welke bij de beklimming op verschillende stations verdeeld werd.

Op den 1sten Augustus o.s. (13 Aug. n.s.) 1850 begonnen wij den togt. De bodem in deze geheele streek is doortrokken met zout. De Araxes, die langs den voet des Ararats stroomt, het meer Goktschai en andere wateren hebben allen eenen zouten smaak. Doch hooger op, in het dal tusschen den kleinen en den groeten Ararat, komt eene warme zoetwaterbron te voorschijn. Het water had eene temperatuur van 37° R. Ook komen daar en op andere punten des bergs brandbare gassen uit den bodem. Bij deze bron werd halt gehouden. Nadat daar eenige waarnemingen waren gedaan, steeg het gezelschap hooger op tot aan de sneeuwgrens. Merkwaardig was het, dat in het water, hetwelk onmiddellijk uit de sneeuw sypelde, nog levende kleine, drie millimeters lange en een halve millimeter dikke, wormvormige dieren (waarvan de soort toen niet nader bepaald werd, doch die vermoedelijk larven waren) gezien werden. Hooger op, midden in de