Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/586

Deze pagina is proefgelezen
58
EENE BEKLIMMING VAN DEN ARARAT.

kleinen trekken, en wij bevonden ons derhalve in den regten weg van de donderbui, die ook nu naar den kleinen Ararat voorttrok. De bliksemstralen treffen daarbij dikwerf de rotsen, waarvan talrijke fulgurieten, vooral in het gesteente van laatstgenoemden berg, waar de onweders gewoonlijk hunne grootste kracht erlangen, getuigen. Bovendien mogt men de rotsen niet te digt naderen, uit vrees voor de nederstortende steenen.

De rondom ons vallende sneeuw belette ons verder dan eenige schreden vooruit te zien. Ons escorte had reeds de vlugt genomen, doch wij besloten op de plek, waartoe wij gekomen waren, te overnachten. Ter beschutting van ons zelven en van de instrumenten voor de nedervallende steenen, waarvan verscheidene ons bereikten, werden doeken en kleederen over onze regtop gehouden alpenstokken gehangen. "Ik wensch niemand uwer, Mijne Heeren! "—aldus vervolgde de heer M. zijn verhaal,—"eenen nacht toe als wij toen hebben doorgebragt, met ons zessen op eene plek van drie schreden lang en twee schreden breed, terwijl wij den volgenden morgen ter zijde van ons eene diepe kloof ontdekten, waarin een val een zekere dood zoude geweest zijn. En echter is deze nacht een der merkwaardigste van mijn leven geweest. Wij bevonden ons te midden van eene onweerswolk, maar de nevel, die ons omgaf, was geen damp, zij bestond louter uit kleine ijskristalletjes. Toen de nacht geheel gevallen was, zagen wij op alle metalen voorwerpen, op de ijzeren spitsen onzer stokken, aan de randen der koperen instrumenten, op de knoopen der uniformrokken, ook aan den door mij gedragen bril, kleine vlammetjes. Deze verspreidden eenen lichtschijn, doch de verlichting nam toe en weldra ontwaarden wij, dat de geheele nevel of ijswolk een rooskleurig licht gaf[1]). Dit licht was dan eens flaauwer, dan eens sterker. Dikwerf nam het zoo toe, dat men met gemak kon lezen niet alleen, maar zelfs gelukte het mij met de loupe duidelijk te zien,

  1. Men mag aannemen, dat elk ijskristalletje de drager van een elektriek vlammetje of vonkje was, even als de metalen voorwerpen, en zoo de geheele wolk verlicht scheen. Het waren tienduizenden van kleine St. Elmus-vuren. Hg.