Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/593

Deze pagina is proefgelezen
 

OVER DE EIGENSCHAPPEN, DOOR WELKE ZICH DE MENSCH, NAAR HET LIGCHAAM BESCHOUWD, VAN DE DIEREN ONDERSCHEIDT;

DOOR

Dr. D. Lubach.

(Vervolg en slot van het vorig nommer.

 

 

Het doel onzer nadere overweging van eenige der reeds opgenoemde eigenschappen des menschelijken ligchaams is het in het licht stellen van het wezenlijk, kenmerkend ligchamelijk verschil tusschen den mensch en de dieren, van het wezenlijk menschelijke in den menschelijken ligchaamsbouw. Verreweg de meeste eigenschappen, die ik in onze beschouwing van het menschelijk ligchaam opsomde, leveren slechts den grond voor een betrekkelijk verschil met de dieren, omdat zij bij den mensch niet uitsluitend, maar slechts in grootere mate dan bij de dieren worden aangetroffen, terwijl nog andere van die eigenschappen in hare volle uitgestrektheid den mensch met sommige dieren gemeenschappelijk toekomen. Die eigenschappen daarentegen, welke alleen bij het ligchaam des menschen en geensins bij dat van eenig dier worden waargenomen, zijn, gelijk uit eene oppervlakkige herlezing van het in de vorige bladzijden medegedeelde blijken kan, zeer weinige in getal. Onze overweging zal zich, gelijk uit den aard der zaak spreekt, voornamelijk tot de laatste moeten bepalen: de eerste zullen er niet bij in aanmerking komen dan voor zoo ver zij met de laatste in eenig naauw verband mogten staan.—Ik begin die overweging met eene beschouwing van het hoofd. Houden wij het feit in het oog, dat ik hier wel niet zal behoeven te betoogen[1] en gerust als bekend mag veronderstellen, dat er tusschen de massa der groote hersenen en den verstandelijken aanleg een zeker verband bestaat,—dat, hoe grooter bij een dier, en bij een

  1. Zie Album der Natuur, 1857, bladz. 254. 1859.