plaatsbeweging, voor welke zij bestemd en geheel ingerigt zijn, is het klimmen, eene beweging, die zij, gelijk ieder weet, met voor den mensch onnavolgbare vlugheid en vaardigheid uitoefenen, en waarbij juist hunne vier handen, met welke zij de takken der boomen aangrijpen (sommige bezitten tot dat einde bovendien nog een grijpstaart), hun onmisbare diensten bewijzen. Opmerkelijk is het hierbij, dat bij zeer vele, zoo niet bij alle apen, juist de achterbanden tot grijpen en vasthouden het best geschikt zijn; vooral is dit zoo bij die, welke, gelijk ik boven zeide, geen of een weinig ontwikkelden duim aan de voorhanden bezitten. Deze zelfde apen hebben evenwel goed ontwikkelde, opponibele duimen aan de achterbanden; zij hebben dus geen opponibele duimen, waar de mensch ze bezit, en hebben ze wel, waar ze hem ontbreken. Ditzelfde geldt van de Bastaardapen, die wel vijf vingers aan alle vier de handen hebben, maar bij welke de achterhanden de meest ontwikkelde en opponibele duimen bezitten.—Maar er zijn bovendien nog dieren, die inderdaad tweehandig zijn; zij behooren tot eene der laagst staande afdeelingen der zoogdieren, te weten tot die der Buideldieren. Een aantal buideldieren namelijk bezit twee handen met opponibele duimen,—maar die handen zijn geplaatst aan de achterpooten!
Het aangevoerde is, naar ik meen, voldoende om het bezit van twee handen aan de bovenste en van twee voeten aan de onderste ledematen te doen erkennen als een kenmerkend en volstrekt verschil tusschen den mensch en de dieren.
In de derde plaats moeten wij thans eenen blik werpen op den opgerigten stand en gang des menschen, welken wij bij onze algemeene beschouwing des menschelijken ligchaams, als aan den mensch eigen, hebben leeren kennen.—Wanneer de mensch staat en gaat, wordt zijn ligchaam alleen door de onderste ledematen ondersteund, de wervelkolom is loodregt geplaatst en het hoofd balanceert op den top der wervelkolom. Het mag eenige bevreemding wekken, dat men het noodig heeft kunnen achten met vele redenen te betoogen, dat de mensch van natuur werkelijk bestemd is om met opgerigt ligchaam op