Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/663

Deze pagina is proefgelezen
135
DE HONIGDAUW.

zich in kleine droppels uit de bovenste opperhuid der bladen afzonderde, en dat, te gelijk met de uitzweeting van dien honig, de bladen zelve aanmerkelijk veranderd waren: de groene kleur namelijk was verdwenen en door eene graauwe vervangen, terwijl de cellen, die in gezonden toestand naar buiten gewelfd (bolrond) zijn, zich nu als kleine uithollingen vertoonden. De groene cellensap-kogeltjes waren verdwenen op die plaatsen, waar de honig uitgevloeid was, en er bevond zich hier in elke cel slechts ééne zeer groote, meestal de helft der cel opvullende, waterheldere blaas, die uit afgescheiden honig scheen te bestaan.

8) Deze laatste waarneming staat in verband met het oude volksgevoelen: dat de gevallen honigdauw oorzaak is van ziekte bij de plant. Ik meen dit echter liever zóó te moeten uitdrukken, dat het gewas door sterke veranderingen van de weersgesteldheid of andere oorzaak ziekelijk wordt, en dat, even als bij ziekten van het menschelijk ligchaam, menigmaal geheel onnatuurlijke, kleverige, stinkende afscheidingen uit de huid plaats hebben, de honigdauw, daar, waar hij uit de plant ontstaat, (en niet van buiten door bladluizen of andere insekten is aangebragt), het eerste verschijnsel is van eenen ziekelijken toestand, die naderhand tot de vorming van meeldauw, roest en andere zoogenaamde uitslagziekten der plant overgaat, en dat men zich de opmerking van vele landbouwers, dat meeldauw, roest en diergelijke ziekten uit gevallen honigdauw ontstaan, op die wijze moet verklaren[1]. Hiermede stemt overeen de waarneming van denzelfden naauwkeurigen opmerker, hartig[2], over de gevolgen van den honigdauw, dien hij op een rozenstruik, in eene kamer staande, had opgemerkt en aldus beschrijft: "Wanneer men deze uitgescheidene droppels honigdauw onder het mikroskoop brengt, ziet men spoedig de suiker in ruit- en teerling-vormige krystallen aanschieten, waartoe echter eene zekere sterkte van licht behoort. Reeds na 4—6 uren kreeg de oppervlakte van het dropje enkele uitdiepingen, die meer en meer toenamen, tot er zich ten laatste eene soort van celachtig weefsel uit vormde. Na

  1. Verg. mijne aangehaalde Gedachten over den honigdauw, onder anderen op bl. 312—315.
  2. Aangehaald bij wiegmann, die Krankheiten der Gewächse, p. 100—101.