waren, verkleurden reeds in den eersten nacht de punten der haren, en na verloop van eene week was de geheele huid wit met uitzondering van de zwarte rugstreep. De warmte in de kajuit had alzoo de normale winterverkleuring tegengehouden. Bij honden en paarden ontwikkelt zich, wanneer zij blijvend aan een kouder klimaat worden blootgesteld, het wolhaar dikker, de pels wordt ruigharig, terwijl daarentegen de schapen in de heete vlakten van Afrika hunne warme en digte wol verliezen en dunner en stijver haar verkrijgen. De verwilderde rundveekudden in de bergstreken van Amerika hebben eene dikke huid met lange, overeind staande, digte haren; die op de warme vlakten daarentegen zijn zwakker en dunner behaard. Vooral licht en warmte oefenen invloed op de beharing uit, gelijk dan ook in het algemeen tusschen de keerkringen de vederen der vogels en de vleugels der insekten zuiverder, glanziger en hooger gekleurd zijn, dan in de gematigde streken der aarde, en doffe, lichte, witte en grijze kleuren naar de polen toe meer en meer de overhand verkrijgen. De wezel en de sneeuwhaas blijven in het hoogste Noorden het geheele jaar door wit, in de zuidelijke deelen van de landen, waar zij leven, worden zij 's zomers bruin. Aan de poolgrenzen leeft eene altijd witte variëteit van het rendier, terwijl in Zweden en Noorwegen de rendieren slechts des winters witachtig, in den herfst grijs zijn. Op St. Domingo en in eenige andere streken van tropisch Amerika zijn de in vrijheid levende zwijnen, gelijk de Europesche wilde, zwart; die in stallen gehouden worden zijn ros. Oswald Heer heeft de verkleuring van vele keversoorten, naarmate van haar oponthoud in hoogere of lagere, koudere of warmere streken, waargenomen en daarover belangrijke bijzonderheden medegedeeld. (Naar Giebel.)
Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/688
Deze pagina is proefgelezen
160
AFHANKELIJKHEID VAN HET WINTERKLEED, ENZ.
D. L.