Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/729

Deze pagina is proefgelezen
201
VEENROOK EN ANDERE DROOGE NEVELS.

drooge zomers kan zulk een brand, eenmaal ontstaan, zich over eene groote uitgestrektheid heidegronds uitbreiden, en soms worden dan ook de daaraan grenzende dennenbosschen aangetast. Dat zulke op deze of eene andere wijze ontstane boschbranden een rooknevel voortbrengen, die mede zich in niets van den veenrook onderscheidt, is duidelijk, evenmin als de steppenrook in Zuidelljk Rusland, welke, volgens eene mededeeling van den Majoor wangenheim von qualen[1], zich tot naar Siberië uitbreidt, en ontstaat door dat in het voorjaar de rondzwervende stammen het hooge hun hinderlijke steppengras in brand steken, ten gevolge waarvan de geheele omstreek weken lang tot op eenen afstand van 100 werst met eenen digten, fijnen rook vervuld is.

Rook, hoe dan ook ontstaan, is derhalve het gewone bestanddeel van drooge nevels. In enkele gevallen kunnen echter ook andere kleine ligchaampjes in zoo groote hoeveelheid in de lucht zweven, dat hunne gezamenlijke massa, vooral door het verduisteren van de zon, min of meer op zulke nevels gelijkt. Zoo is reeds uit het oude verhaal van plinius aangaande de uitbarsting van den Vesuvius, waarvan zijn oom een der slagtoffers werd, bekend, hoe de hemel door de uit den krater des vulkaans uitgeworpen asch verduisterd werd, en meermalen is in lateren tijd bij andere vulkanen hetzelfde, waargenomen en tevens dat de wolken asch door den wind werden voortgedreven, zoodat deze op vele mijlen afstands van de plaats des oorsprongs nederviel.

Doch ofschoon zulk eene aschwolk, zoolang zij zich in de hooge lucht bevindt, zich als een nevel kan vertoonen, zoo zijn de haar zamenstellende deeltjes toch veel te groot om niet dadelijk als zoodanig herkend te worden, zoodra men er zich midden in bevindt, en er is dus niet ligt eene verwarring mogelijk met eenen laag boven den grond drijvenden rooknevel, waarvan de deeltjes zoo uiterst fijn zijn, dat zelfs het gewapend oog hen niet onderscheiden kan.

Hetzelfde geldt van andere kleine en ligte ligchaampjes, welke dan ook, die in digte, groote massa's in de lucht zweven. Zoo verhaalt

  1. Petermann's Mittheil. 1858, p. 316.