de heer krause[1], dat den 4 Junij 1858 bij Stade de dampkring geheel het voorkomen had van veenrook, met eene lichtgele troebeling. Des namiddags ontstond een onweder, weldra vergezeld van een zoogenaamden zwavelregen. Bij onderzoek bleek, dat de schijnbare zwavel niet anders was dan het stuifmeel van dennenboomen.
Doch hoewel nu zulke wolken van kleine ligchaampjes, op eenigen afstand gezien, naar een nevel kunnen gelijken, zoo schijnt het toch ongepast er dien naam aan te geven, zoodra wij met haren waren aard bekend zijn. Een heirleger van sprinkhanen, over eene landstreek heen vliegende, verduistert ook de zon, en toch zal het wel aan niemand in de gedachte komen om van een sprinkhanen-nevel te spreken. En zoo komen wij dan tot het besluit, dat, voor zoover onze tegenwoordige kennis reikt, elke ware drooge nevel eene rookwolk is.
Als van zelf ontstaat dan de vraag: brengt zulk eene geweldige massa rook, gemengd in den dampkring, dat levensvoedsel voor menschen, dieren en planten, ook eenigerlei schadelijke gevolgen te weeg? Op den eersten blik zoude men zeer geneigd zijn deze vraag toestemmend te beantwoorden, en werkelijk is zulks dan ook door sommigen gedaan, die tevens tot maatregelen aangespoord hebben om het veenbranden evenals het heibranden wettelijk te verbieden. Eer eene regering er echter toe overgaat, om door zulk een verbod duizende inwoners van hunne bestaansmiddelen te berooven, heeft zij regt te verlangen, dat eerst door een grondig onderzoek worde uitgemaakt, of dan inderdaad de nadeelige invloed op de gezondheid, waarvan sommigen den veenrook beschuldigen, zoo groot en vooral zoo wel bewezen zij, dat men regt zoude hebben tot zulk eenen doortastenden maatregel over te gaan en aldus het deel aan het behoud van het geheel op te offeren.
Vergelijkt men nu wat onderscheidene schrijvers aangaande hunne ervaring over dit punt hebben medegedeeld, dan ontmoet men zooveel onderlinge tegenspraak, dat men onwillekeurig tot het besluit komt, dat in elk geval de schadelijke invloed op de gezondheid niet zoo merkbaar is, om boven allen twijfel verheven te zijn.
- ↑ Petermann's Mittheil. 1858, p. 316.