Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/752

Deze pagina is proefgelezen
224
EEN VISCH, DIE VISCH VANGT.

ners door middel van een' jagtvisch andere visschen. De inwoners noemen die visschen guaïcanus, de onzen reversus (omgekeerde), omdat hij omgekeerd jaagt. Zijn ligchaam is zeer gelijk aan eenen grooten aal, maar hebbende op het achterhoofd eene zeer dunne huid op de wijze van een grooten buidel. Dezen houden zij aan de kiel van een schip met een touw gebonden en hij verdraagt op geenerlei wijze het aanschouwen der lucht. Wanneer zij nu eenigen grooten visch of schildpad gezien hebben, maken zij den visch los: deze valt, sneller dan een pijl, de schildpad aan, ter plaatse waar zij een of ander deel buiten de schelp gestoken houdt en dat beursachtig vlies er over geworpen hebbende houdt hij dien buit zoo hardnekkig vast, dat geene kracht voldoende is om dien hem, nog levend zijnde, te onttrekken; tenzij hij, door het touw langzamerhand op te rollen, buiten den rand van het water getrokken wordt, want den glans der lucht gezien hebbende verlaat hij terstond zijn buit."

Wij zien uit deze beschrijving, dat de schrijver meer zijne verbeelding heeft laten werken en vooronderstellingen voor feiten aangenomen heeft, dan wel goede waarnemingen gedaan en de zaak naauwkeurig onderzocht heeft. Trouwens zoo iets was hem te vergeven, daar het voor het eerst was dat men op die vreemde wijze zag visschen; als wij nu, na het dier en zijne gewoonten beter te hebben leeren kennen, zulke valsche denkbeelden verspreidden, zou het tot eene onuitwischbare schande verstrekken voor de hedendaagsche natuuronderzoekers. Dat onze kennis aan dien merkwaardigen visch desniettemin nog geenszins volkomen is, hebben wij boven reeds gemeld, toen wij spraken van zijne kracht van aankleving, die wij nog niet voldoende beoordeelen kunnen. Mogen reizigers, onder gunstige omstandigheden geplaatst, weldra die kennis aanvullen!