Met andere woorden, of de melksapvaten reeds in den jongsten toestand als eigenaardige weefsels aanwezig zijn, dan wel of zij aanvankelijk niets anders zijn dan de open ruimten, welke de jeugdige plantencellen tusschen elkander overlaten, en welke eerst later met een eigen vlies bekleed worden door middel der aangrenzende cellen.
Dit verschil is nog niet vereffend, en ik mag dus lezers en lezeressen niet vermoeijen met de optelling en verdediging der meeningen en gissingen omtrent den aard der melksapvaten geuit. Maar ééne zaak wil ik toch niet onopgemerkt laten. Het is deze, dat de beste onderzoekingen over dit onderwerp, waarmede velen der uitstekendste anatomen en physiologen zich vereenigd hebben, verrigt zijn door eene vrouw uit de hoogere standen, die zich aanvankelijk niet heeft genoemd, maar wier naam ons door willkomm gemeld wordt, namelijk de Baronesse hermine von reichenbach. Zij heeft bij een aantal planten de ontwikkelingsgeschiedenis der melksapvaten nagegaan, d.i. ze gevolgd van hun eerste verschijnen tot aan den volwassen toestand. Dit onderzoek draagt zoodanig alle kenteekenen van grondige behandeling, dat de belangrijke uitkomsten daarvan algemeen aangenomen zouden zijn, wanneer niet een natuurkenner van naam, zich schacht, daartegen verklaard en de melksapvaten als bastcellen beschouwd had.
Volgens hem zouden zij geheel overeenkomstig zijn met de bastvezelen van vlas, hennep, netels en andere spinplanten, en van deze plantendeelen alleen daarin verschillen, dat zij een troebel vocht in ruime hoeveelheid bevatten.
Ten gevolge van deze verschillende zienswijzen zijn thans de natuurkundigen in tweeen verdeeld en eene oplossing der vraagpunten is hoogst wenschelijk. Reeds heeft het Bataafsch Genootschap voor proefondervindelijke wijsbegeerte te Rotterdam eene poging daartoe aangewend door het uitschrijven eener prijsvraag over dit onderwerp. Wanneer een goed antwoord hierop onze kennis komt vermeerderen, dan zal het vermoedelijk blijken, dat men meer onderscheid moet maken tusschen de melksapvaten, zoo als die bij verschillende planten voorkomen, dan men tot nu toe gedaan heeft.
Doch reeds te lang heb ik mijne lezers bezig gehouden met beschouwingen, die uitsluitend van anatomischen aard, alleen voor de