kan zich, zoo als wederom elk weet, vergrooten en verkleinen, hetgeen geschiedt door dat de iris als een soort van gordijn werkt, dat naauwer toegehaald of verder geopend wordt, al naar gelang van de sterkte van het in het oog vallend licht.
Zulk eene inwendig in het oog bevatte iris bezitten nu de Kameleon's ook wel, maar zij hebben bovendien nog eene uitwendige, dat is den oogbol bedekkende iris. In waarheid zijn het de oogleden, welke dezen geheel buitengewonen vorm hebben aangenomen. De oogen namelijk zijn zeer groot; zij puilen voor meer dan de helft buiten de oogholten uit. Daarover verbreidt zich de huid, die zamenhangt met de naburige huid van den schedel en van het gelaat, en juist boven de middellijn van het oog bevindt zich daarin eene opening, die zich vergrooten of verkleinen kan door de werking eener kringspier, welke zamenhangt met het buitenste vlies (sclerotica), dat den oogbol vormt. Wordt dus deze bewogen, naar voren, naar achteren, ter zijde, dan gaat altijd de genoemde opening, deze uitwendige pupil, mede. Steeds ziet men daardoor heen hetzelfde gedeelte van den oogbol, omdat ooglid en oogbol hier slechts één zamenhangend geheel uitmaken. Reeds dit geeft aan den Kameleon eene geheel eigene physionomie, maar het vreemde der uitdrukking wordt nog verhoogd door eene andere eigendommelijkheid. De Kameleon's bezitten namelijk in hooge mate het vermogen, om hunne oogen elk afzonderlijk naar willekeur te bewegen (z. fig. 2). Terwijl de pupilopening in de huid van het regter oog b.v. naar boven is gekeerd, is die van het linker benedenwaarts gewend, of wanneer het eerste naar voren ziet, blikt het andere zijdelings naar achteren. Dit wordt te weeg gebragt door den reeds genoemden zamenhang van de kringspier des ooglids met den oogbol. Ook wij en andere dieren bezitten wel het vermogen om de oogleden van elk onzer oogen afzonderlijk te bewegen, te openen en te sluiten, maar wij zouden te vergeefs beproeven aan elken oogbol eene verschillende rigting te geven, hetgeen de Kameleon door deze bijzondere inrigting wel vermag. Bij hem moet de oogbol steeds de beweging van het ooglid volgen. Ziedaar reeds eene eigenschap, die welligt sommigen aan het zonderlinge dier benijden zullen, en die het voorzeker in staat