Het jaar 1769 zag drie mannen geboren worden, aan welken de geschiedenis reeds den onbetwisten eeretitel van groote mannen heeft toegekend: Napoleon bonaparte, wellington en alexander von humboldt. Napoleon bonaparte, de man, die met zijn geniaal verstand en reuzenvuist op de puinhoopen der Fransche omwenteling eene kolossale wereld-monarchie bouwde, welke geheel Europa dreigde te overvleugelen;—arthur wellesley, later lord wellington, de veldheer en staatsman, die Engelands magt in Indië door nieuwe veroveringen uitbreidde, en die in een later tijdvak van zijn leven door de Voorzienigheid scheen uitverkoren om napoleon in zijne veroveraarsloopbaan te stuiten en zijne magt op Waterloo's velden voor altijd te verbreken;—alexander von humboldt, die eigene aanschouwing en de waarnemingen van anderen zamenparende, met den klaren blik van zijn rijk begaafden en geoefenden geest steeds dieper indrong in de geheimen der schepping, die daardoor op het gebied van kennis en wetenschap blijvende veroveringen maakte, en niet rustte, voordat hij al de draden der tallooze natuurverschijnselen tot een groot harmonisch geheel, tot één kosmos, in zijn magtigen geest zamenvatte en vereenigde.
De veroveraar viel van zijnen hoogen zetel en kwijnde, wrokkende en morrende, weg op het rotseiland St. Helena. Zijn stof rustte sedert 1821 onder de cypressen van het stille Longwood, totdat de Fransche natie aan die roemrijke reliquie in 1840 in het hôtel des invalides eene eervolle rustplaats bezorgde.—Wellington eindigde