Den 12 Augustus 1804 verkondigde de Gazette Nationale ou le Moniteur Universel de aankomst van humboldt en bonpland op Frankrijks bodem. Het berigt luidde aldus: "Bordeaux, 18 Thermidor (6 Aug.). "De Heeren humboldt en bonpland, wier dood de openlijke bladen vermeld hadden, zijn van Philadelphia, na eene zeer gelukkige overvaart van 29 dagen, te Bordeaux aangekomen. Sedert vijf jaren op eene reis, die zij op hunne eigene kosten ten behoeve der natuurwetenschappen ondernomen hadden, hebben zij den Orinoco, den Amazonenstroom, het koningrijk Nieuw Granada, de Andes van Quito, als ook Peru en Mexico doorvorscht. Behalve de geologische verzamelingen en herbariën, die zij reeds naar Europa gezonden hadden, brengen zij omstreeks dertig kisten met voorwerpen uit de natuur mede, die des te belangrijker zijn moeten, omdat de landen, welke de reizigers bezochten, slechts nog zeer weinig bekend zijn."
Humboldt verkoos nu Parijs tot zijn verblijf. Hier toch had hij een schat van wetenschappelijke hulpmiddelen tot zijnen dienst en zag zich tevens geplaatst in een kring van vele beroemde natuuronderzoekers. Reeds bij zijne aankomst vond hij hier de beminnnelijke gade van zijnen broeder wilhelm met hare kinderen. Zijn broeder zelf was destijds als gezant van het Pruissische hof te Rome.
Nu was zijn eerste werk voorloopig zijne verzamelingen en handschriften te rangschikken en met zijn vriend gay-lussac eenen scheikundigen arbeid over de verhouding van de bestanddeelen des dampkrings te verrigten. Vervolgens begaf hij zich op reis naar Italië, waar hij van Mei tot September 1805 vertoefde. Eindelijk keerde hij na eene afwezigheid van negen jaren naar Berlijn terug.
De ongelukkige toestand, waarin Duitschland en vooral zijn vaderland door de Napoleontische oorlogen verkeerde, maakte het onraadzaam om de uitgave van zijn reiswerk op Duitschen bodem te wagen. Met verlof van den koning van Pruissen vestigde hij daarom zijn verblijf te Parijs, waar hij tot 1827 meestal vertoefde. Een aanbod om de opperste leiding van het onderwijs in Pruissen op zich te nemen, werd door hem afgeslagen, omdat hij aan de vrije, onafhankelijke positie van eenen geleerde ook boven de hoogste staatsambten de voorkeur gaf. Bovendien had hij reeds het voornemen opgevat