natuur omgeven, zijn einde rustig af te wachten. Maar die wensch, zeker te ver vooruitziend voor een meer dan tachtigjarigen grijsaard, zou niet vervuld worden. Den 9 Augustus 1858 gaf humboldt in de Allgemeine Zeitung het volgende berigt van zijn overlijden: »Door de veeljarige vriendschap, welke mij sir woodbone parish bewijst, is mij het bedroevend berigt van den dood van mijnen dierbaren Amerikaanschen reisgenoot heden geworden. Aimé bonpland is in de provincie Corrientes den 4 Mei, volgens opgave der dagbladen van Buenos-Ayres, overleden. De inwoners van die plaats en de Britsche Community van Buenos-Ayres kondigen aan, dat zij den talentvollen, werkzamen en koenen natuuronderzoeker een gedenkteeken willen oprigten."
De derde Augustus van het jaar 1844 was voor von humboldt een heerlijke feestdag. Het was toen juist veertig jaren geleden, dat hij na zijne reis in Amerika weder den bodem van Europa betrad. De akademie van wetenschappen te Berlijn besloot op dezen dag, aan welken zoo vele belangrijke herinneringen verbonden waren, tot eer van humboldt een herinneringsfeest te vieren. De woorden van dank, die de destijds nog krachtvolle grijsaard tot zijne akademische ambtgenooten rigtte, verdienen hier wel vermeld te worden.
"De vriendschap," zeide hij, "heeft een geheugen voor tijdvakken, die ons zelven, op den laten avond van ons leven, als in een verren nevel gehuld schijnen. De vriendschap heeft ook hare mythen, die zij naar den geest weet te verstaan en aan welke zij onvoorzigtig en vol liefde haar geloof schenkt. Zij ziet pogingen aan voor daden, ruwe ontwerpen voor voltooijing; zij schrijft aan den enkele toe, wat aan het geheel toebehoort, en aan den magtigen tijd, die den enkele heeft voortgebragt, wat aan de meer begaafde medestrijders behoort, die, even als gij, mijne dierbare ambtgenooten en vrienden! in zoo vele rigtingen aan den onderzoeker de baan hebben voorgeteekend. Het gevoel van zulk eene gemeenschap van de goederen des verstands doordringt ons met levenwekkende kracht. Het knoopt al vaster en vaster de banden, welke in het levenstijdvak der hope aan het universiteitsleven, later aan de akademiën, die ernstige, vrije instellingen, eene zoo eigenaardige aantrekkelijkheid verleenen. De dag, op welken ik