deze in rust is. Dan ontwaart men achter het zoo even beschreven deel slechts een aantal plooijen of rimpels in het daar aanwezige vlies (z. fig. 5 en 7 a), maar zoodra het dier zijne tong uitwerpt, dan ontvouwen zich deze plooijen en blijkt het, dat het dikkere gedeelte bevestigd is aan een veel langer en dunner deel (z. fig. 9), dat, na de geheele uitrekking, zes zevenden van de lengte des orgaans uitmaakt. Het schijnt dan als het ware eene tong te zijn, die aan een koord is vastgehecht, waardoor zij met den mond in verband wordt gehouden.
Bij naauwkeuriger onderzoek blijkt echter, dat dit schijnbare koord een vliezige koker of buis is, en dat ook het dikkere, voorste gedeelte, de eigenlijke tong, eene holte bevat. In deze holte nu past het derde hoofddeel, namelijk het priemvormige, kraakbeenige tongbeentje (fig. 8 d). De geheele tong omgeeft dit, zoolang zij in den mond ligt, even als de scheede een mes of een priem, of als een handschoen de vingers omsluit. Dit tongbeentje reikt met zijne spits tot in het onderlipje van de tong en heeft eene lengte van ongeveer 4 Ned. duimen. Wordt de tong uitgeworpen, dan wordt dit beentje slechts een klein eind weegs vooruit gebragt (z. fig. 10 d). Aan zijne voorste spits is eene lange pees (k) bevestigd, die door de geheele lengte van den vliezigen koker heengaat en zich van binnen aan het dikkere gedeelte inplant, zoodat derhalve dit met het tongbeen steeds stevig in verband wordt gehouden.
Ziedaar dat merkwaardige orgaan in zijne hoofdtrekken beschreven. Om zijne werking volkomen te doen begrijpen, zouden wij thans nog eene beschrijving moeten geven van den verderen tongbeentoestel alsmede van de verschillende spieren, waardoor deze bewogen wordt, doch wij zouden vreezen dan te uitvoerig te worden. Eenige weinige woorden zullen, vertrouwen wij, voldoende zijn om den lezer daarvan een algemeen begrip te geven.
Wanneer eene scheede een gladde priem omsluit, en deze priem wordt met kracht vooruit bewogen, dan zal de scheede er afvliegen en wel juist in die rigting, waarin de beweging geschiedt. Geheel hetzelfde heeft plaats bij den Kameleon. Het dier wendt eerst zijnen kop in de rigting, waarin zich het insekt bevindt, dat het tot zijne prooi heeft gekozen, opent dan even den mond, en als een pijl uit