Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/829

Deze pagina is proefgelezen
301
Dr. BARTH'S REIZEN IN HET CENTRALE GEDEELTE VAN AFRIKA.

drie jaren overeenkomt. Bij Badamoeni zag de reiziger twee meren, waarvan het eene zoet, het andere zout water bevatte, en die ook door de kleur van het water kennelijk onderscheiden waren, niettegenstaande zij door eene verbinding van honderd treden met elkander zamenhingen.

In de nabijheid hiervan ligt de oude stad Mirria, die, voor de grondlegging van Sinder, de hoofdplaats van het westelijk Bornoe was. De bewoners dezer streken behooren grootendeels tot het Haoessa-ras. Sinder, de tegenwoordige hoofdplaats, vormt de verbinding van Soudan met het noorden aan de westzijde van Bornoe en wordt door karavanen, met zout en andere waren beladen, druk bezocht. In deze plaats bleef barth tot den 30 Januarij 1853, terwijl hij zich van het hem hier toegekomen geld allerlei zaken kocht, die hem, op zijne verdere reizen naar het westen, tot geschenken aan de verschillende grootere en kleinere gebieders en aanzienlijke ambtenaren konden dienen, welke hem op zijnen togt hunne bescherming moesten verleenen; geschenken zijn in al deze streken omtrent met inkomende regten en visitatiën der paspoorten in Europa te vergelijken. Door bergachtige, gedeeltelijk boschrijke en onveilige streken, gedeeltelijk door talrijk bevolkte dorpen, trok barth verder westelijk en zuidwestelijk, tot hij den 4 Februarij voor de poorten van Katséna kwam, welke stad hij vóór twee jaren reeds bezocht had, en waar hij door den stadhouder mohammed bello met allerlei afpersingen gekweld geworden en tegen zijnen zin eenigen tijd opgehouden was. Thans vond barth den stadhouder beter gestemd, en maakte hem zeer gelukkig door een paar kleine pistolen, die nu door dezen buitensporigen man gedurig werden afgeschoten, dikwerf voor het gezigt van hen, die hem ontmoetten. Van hier maakte barth de reis naar Sokoto in gezelschap van den Ghaladima (stadhouder) dier plaats, die zich toen te Katséna bevond. Op deze reis moest barth het digte en uitgestrekte bosch van Goendoemi doortrekken, waartoe een etmaal noodig was, terwijl de onveiligheid der streek niet vergunde te verpoozen, en eene stilte bij den togt gebood, die voor den inboorling van Afrika den last van den marsch verdubbelt, welke bij anders door zijn opwekkend gezang gewoon is te verligten.

Het eerste dorp of de eerste bewoonde plaats, die westwaarts van deze wildernis gelegen is, Gaoessoe, was toen de legerplaats van het opper-