Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/914

Deze pagina is proefgelezen
382
IETS OVER REUZEN.

Hij scheen een Polyfeem, het krijghsvolck scheen zijn kudde.
De toren van 't stadthuis beweeghde sich en schudde,
Zoo dick hij op een post of op een gevel stiet.
Hij vreesde Herkles knods noch Samsons vuisten niet, —

de persoon zelf heeft bestaan, zoo goed als een Zweed, cajanus genoemd, die den 27 Februarij 1749 in het Proveniershuis te Haarlem overleden is en 8 voet lang was. Omtrent hem zij echter opgemerkt, dat, even als dwergen alleen dan ten volle dezen naam verdienen, indien zij volkomen evenredig zijn van ligchaamsbouw, zoo ook vele dier reuzen eigenlijk als wezens van misvormden ligchaamsbouw moeten beschouwd worden, die niet evenredig zijn van ledematen. Cajanus kon, zegt men, als hij zat, zonder zich op zijde te buigen, eene naast zijnen stoel liggende damschijf oprapen, zoodat zijne armen eene lengte moeten gehad hebben van den onderarm + tweemalen den bovenarm. En uit zulke mismaakte, of liever onevenredig uitgegroeide gedeelten van het ligchaam laat zich misschien nog het best verklaren wat aangaande sommige bekkeneelen en andere onmiskenbaar echte menschenbeenderen van meer dan gewone lengte door geloofwaardige schrijvers wordt verhaald. Nogtans is er niets, waaromtrent meer behoedzaamheid noodig is; de historie van den "homo diluvii testis," die op eene soort van salamander is nedergekomen, zal wel aan al de lezers van dit Album bekend zijn. Wij willen eene en andere proeve bijbrengen, ten blijke hoe de ligtgeloovigheid van vroegeren tijd zich allerlei grollen heeft laten in de handen stoppen, en schrijvers van naam zelfs zonder onderzoek de tastbaarste onwaarheden nederschreven. Zoo wij ook bij de heeren dichters, bij wie men het zoo naauw niet nemen moet ter sprokkeling gingen, zouden we allereerst vader homerus vast in zijn middagslaapje zien zitten, toen hij schreef, dat ephialtes en orion op hun negende jaar reeds negen schreden lang waren[1]; terwijl hij nog niet wakker was, toen hij derdehalf honderd verzen later[2] schreef, dat tytius op den grond liggende negen pelethren [3]

  1. Odyss., L. XI, vs. 310.
  2. Ibid., vs. 576.
  3. Wij hebben het woord niet, zoo als veelal geschiedt, door bunders willen vertalen, daar het pelethron 240 voet in het vierkant besloeg en dus veel kleiner was dan ons "bunder."