eigenaardige belang bijzetten. En het is dan ook eerst door deze verbetering, dat de beschouwing van het billardspel van meer bijzonder wetenschappelijk belang is geworden, door den speler in de gelegenheid te stellen, de bewegingen aan den bal mede te deelen, die de theorie aangeeft, en omgekeerd, weder verschijnselen in het leven te roepen, die door de natuurkundigen moeten worden uitgelegd. Deze theorie zelve behoort echter mede tot de meest ingewikkelde en zamengestelde in de leer der beweging; en op die wijze kan zij hier niet worden behandeld. Ik stel mij hier slechts voor, de uitkomsten der theorie zoo duidelijk en eenvoudig mogelijk af te leiden en hare oorzaken steeds te doen inzien. Daartoe zal het een en ander over de botsing tusschen twee ligchamen moeten voorafgaan.
Laat ons eerst stilstaan bij den schok van twee niet-veerkrachtige ligchamen, en ons dan tot volkomen en niet-volkomen veerkrachtige bepalen. Men kan zich hier het eene ligchaam, dat geschokt wordt, steeds in rust denken, zoo als dit bij het billard altijd het geval is; en daardoor worden de uitkomsten iets eenvoudiger.
Uit de ondervinding zoowel als door opzettelijke proefneming is het bekend, dat de snelheid van eenig voortbewogen ligchaam toeneemt met de kracht, die het voortdreef, en omgekeerd kleiner wordt, wanneer met dezelfde kracht een zwaarder ligchaam wordt voortgestuwd: en dit wel in dezelfde verhouding, zoodat de snelheid en het gewigt van het voortgedreven ligchaam, te zamen vermenigvuldigd, eene maat van de kracht aangeven, die men hoeveelheid van beweging pleegt te noemen. Zoo wordt de kracht, vereischt om b.v. aan 2 ௫ eene snelheid 15 te geven door 2 x 15 = 30, en die, welke 5 ௫? met eene snelheid 6 doet bewegen, door 5 x 6 = 30 voorgesteld; beide krachten zijn dus gelijk, dat is, men heeft dezelfde kracht noodig, om 2 ௫ met eene snelheid 15, als om 5 ௫ met eene snelheid 6 voort te stuwen.
Wanneer nu in ons geval een ligchaam A (van a ௫?) in rust is en door een ligchaam B (van b ௫) geschokt wordt, dat met zekere snelheid s aankomt: zoo zullen beide ligchamen, die hier vooreerst niet-veerkrachtig worden ondersteld, te zamen met eene zekere snelheid voortgaan. De kracht, die het ligchaam B bewoog, wordt naar het bovenstaande voorgesteld door bs, en diezelfde kracht moet nu de