dat derhalve het geheele getal der omhulsels, die het eene na het andere uit den kern hunnen oorsprong namen, acht bedroeg. Bij gelegenheid dezer mededeeling deed biot opmerken, dat ook aan de kometen van 1811 en van 1769 iets dergelijks was waargenomen.
Op den 14 September en later bevond chacornac, dat het licht van de komeet duidelijk gepolariseerd was. Wij kunnen er bijvoegen, dat zulks ook op het Utrechtsche observatorium is waargenomen. De nog altijd door sommigen geopperde twijfel, of het kometenlicht al dan niet teruggekaatst licht is, is hierdoor geheel vervallen.
Schijnbare grootte der voorwerpen. Gewoonlijk neemt men aan, dat de schijnbare grootte der voorwerpen, waaraan de ware grootte der beeldjes op het netvlies beantwoordt, gemeten wordt door den gezigtshoek, waaronder de voorwerpen gezien worden. Lubimoff (Ann. de Chim. et de Phys. 1858, Sept. p. 13) heeft aangetoond, dat zulks niet geheel juist is. Zijne grondproef berust op het beginsel, dat indien de gezigtshoek den juisten maatstaf gaf, twee voorwerpen van gelijke gedaante, waarvan het eene, b.v. driemaal grooter dan het andere, ook driemaal verder van het optisch middenpunt in het oog geplaatst was, elkander volkomen zouden moeten bedekken. Dit nu is niet het geval. Als voorwerpen bezigde hij vooreerst twee ronde schijfjes van 25 en van 75 millim. middellijn, het kleinste rood en het grootste groen. Steeds moest het laatste merkelijk verder dan de drievoudige afstand verwijderd worden, alvorens het kleinste het grootste schijfje geheel voor het oog verborg. Bedroeg de afstand van het kleinste tot aan het optisch middelpunt 100, 200 en 300 millim., dan vond hij voor den afstand van het grootste 340, 645 en 942 millimeters. Juist het tegenovergestelde gebeurde, toen hij het voorste schijfje door eene cirkelvormige opening verving. Toen werden deze getallen 282, 563 en 862 millim., derhalve geringer dan zij volgens de gewone theorie zouden moeten zijn.
Lubimoff verklaart zoowel het een als het ander verschijnsel, door te doen opmerken, dat niet enkel de gezigtshoek, maar ook de grootte der pupil hierbij in aanmerking komt, waardoor lichtstralen van de randen der voorwerpen zijdelings het oog binnentreden, en medewerken tot vorming van het beeld. Hij bewees dit door te zien door eene zeer kleine opening. Toen werden bovengenoemde afstanden, bij het gebruik van het schijfje: 293, 592 en 890 millim., en bij gebruik van eene cirkelronde opening als voorste voorwerp: 292, 589 en 900 millim., derhalve onderling weinig verschillende en ook niet zeer afwijkende van de grootte, die alleen uit den gezigtshoek berekend wordt.