en als met weerzin; overal, waar dit maar eenigzins mogelijk is, vervangt hij het door het woord polarité. Wat men de zwakke zijde van zijnen arbeid zou kunnen noemen, wordt dadelijk aangewezen door de voorkeur, die hij alzoo toont te schenken aan een woord van algemeene, weinig bepaalde beteekenis, boven een ander, dat zijne denkbeelden veel juister en scherper zou uitdrukken. Die denkbeelden zelve blijken, zoodra hij ze eenigzins in bijzonderheden gaat ontwikkelen, in vele opzigten vrij zwevend en wankelend te zijn. Het is ons dan ook volkomen onmogelijk om, zonder een groot deel zijner verhandeling over te nemen, hier hetgeen hij bewijzen wil anders en nader te omschrijven dan door hetgeen wij boven reeds daarvan zeiden.
Dat gronddenkbeeld evenwel is onzes inziens volkomen juist. Slechts dan, als wij aangaande de elektriciteit zelve meer bepaalde, scherp omschrevene begrippen zullen bezitten, dan bevat zijn in de woorden, waarmede wij ons tot heden dienaangaande behelpen moeten, zal het mogelijk en billijk zijn om van hem, die haar als oorzaak van eenig verschijnsel aanwijst, eene strenge logika, zoowel als een streng en uitsluitend vasthouden aan onomstootbare feiten der grondslagen zijner redenering te eischen. Bij den tegenwoordigen toestand van onze kennis aangaande die kracht, is het zeker niet mogelijk, om à priori te beslissen, of eene voorstellingswijze, die treedt buiten den engen kring, waarin onze denkbeelden zich nog bewegen, niet misschien daardoor juist eene schrede voorwaarts is, en verdient hij, die aantoont, dat de elektriciteit zeer wel de oorzaak kan zijn van eenige werking, welke men tot nog toe aan eene kracht sui generis toeschreef, onze erkentelijkheid, al blijkt het ons nog niet zoo dadelijk en feitelijk, dat zij dit waarlijk is. Uit dit oogpunt beschouwd bevat de verhandeling van phipson veel opmerkenswaards, veel dat misschien in latere jaren hem en der maatschappij, die zijnen arbeid bekroonde, als een blijk van wetenschappelijke "vooruitziendheid" zal worden aangerekend.
De theorie van het geluid. Over dit onderwerp heeft zekere heer s. earnshaw eene verhandeling gelezen in de vergadering der British association for the advancement of science, te Leeds in September l.l. gehouden, en daarin medegedeeld, dat hem gelukt was om de differentiaalvergelijking, waarin de geheele theorie bevat is, regtstreeks te integreren, terwijl men, volgens hem, zich tot nog toe met eene zeer onvolkomene benadering had moeten tevreden stellen. Dat integraal had hem den sleutel gegeven tot vele geluidsverschijnselen, die vroeger niet of moeijelijk te verklaren waren, als daar zijn de verschillende snelheden, door verschillende waarnemers voor de voortplanting des geluids gevonden, de zachtheid (sweetness) van muzijkale toonen, en de snelle intensiteitsvermindering van sterke geluiden bij hunne voortplanting. Het be-