Voor de alliages geven de schrijvers geene getallenwaarden als de bovenstaande voor de metalen zelve. Of men daar veel aan verliest, of b.v. dezelfde getallen zouden verkregen zijn als men, in plaats van de gewigten, noodig om in elk der onderzochte zelfstandigheden denzelfden indruk voort te brengen, de verschillende diepten der indrukken, door hetzelfde gewigt voortgebragt, had nagegaan, en eene menigte andere vragen van dergelijken aard, willen wij hier liefst niet beslissen. Het is ons bekend, dat een onzer medewerkers, lang voor C. en J., over ditzelfde onderwerp eenige proeven heeft genomen met eene inrigting, die ons toeschijnt in vele opzigten de voorkeur te verdienen boven die der Engelsche geleerden. Wij hopen, dat hij de uitkomsten dezer proefnemingen, zoo mogelijk nog vermeerderd en uitgebreid, eens zal bekend maken.
In afwachting daarvan geven wij hier nog eenige door C. en J. aangegevene bijzonderheden aangaande de hardheid van sommige metaalmengsels.
De meeste alliages van koper en zink zijn veel harder dan de metalen, waaruit zij zijn zamengesteld. Die hardheid neemt toe met de in het alliage voorhandene hoeveelheid zink, en zoodra deze gelijk is aan die van het koper, is het mengsel zoo bros, dat het breekt, voordat de staalstift tot de vereischte diepte daarin is gedrongen. Desniettegenstaande gelooven C. en J., dat het alliage Cn.Zn, bestaande in 100 deelen uit 49,32 koper en 50,61 zink, juist door die groote hardheid voor velerlei gebruik zou geschikt zijn. Het is een algemeen