Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/975

Deze pagina is proefgelezen
55
WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.

vele plaatsen niet eens, een aantal der proefnemingen, die hij in dit opstel beschrijft, blijven, ook afgezien van die gevolgtrekkingen, hare belangrijkheid behouden. Wij willen van enkele dier proefnemingen hier kortelijk berigten.

Voor de verhouding der afstanden, waarop een spreker in het open veld verstaanbaar is voor een hoorder, als deze vóór hem, ter zijde of achter hem is geplaatst, vond henry de getallen 20, 15 en 6. Op zooveel ellen afstands ongeveer moest de hoorder, in de boven aangewezen verschillende standen met betrekking tot den spreker, worden geplaatst om dien telkens even goed te kunnen verstaan.

Eene stemvork werd opgehangen aan een fijnen katoenen draad en zoo in trilling gebragt. De toon, die zij gaf was naauwelijks hoorbaar, maar duurde 252 seconden. Op het dunne eikenhouten dekblad van eene tafel geplaatst, gaf dezelfde stemvork een zeer luiden toon, die slechts 10 seconden duurde. Op eene marmeren plaat van omstreeks twee duimen dik en negen palmen middellijn geplaatst, was de toon veel minder luid, maar duurde nu 115 seconden. Deze uitkomsten zijn telkens de gemiddelden uit een aantal proefnemingen. Om zich daarbij te overtuigen, of de vork nog toon gaf of niet, werd een naar haren toon gestemd fleschje met den open hals zeer digt bij de beenen van de vork gebragt en alleen dan het ophouden van den toon aangenomen, als ook hiermede niets meer kon gehoord worden. Men ziet hier duidelijk, dat de toongevende trillingen des te korter duren, naarmate zij aan eene sterker medetrillende massa zich mededeelen, en des te langer, naarmate die mededeeling minder is.

Op een cubus van caoutschouc geplaatst, gaf de vork een toon, naauwelijks sterker, dan toen zij aan den katoenen draad was opgehangen. Men zou dus hier met reden verwachten, dat de trillingen ook bijna even lang als in het eerste geval zouden aanhouden. Na 40 seconden was er evenwel reeds niets meer van te vernemen. Eene aanmerkelijke mededeeling van beweging van het staal aan het caoutschouc had er dus zeker plaats gehad, maar dit was daardoor niet in geluidgevende trillingen geraakt. In welke dan? Het vermoeden lag voor de hand, dat er hier warmte in het caoutschouc ontwikkeld zou geworden zijn. Om dit te beproeven sloot henry het blokje van die stof in een fleschje, dat overigens met lucht gevuld was en door een naauw buisje, met een vochtdruppel als index, met de buitenlucht gemeenschap had. Hij verwachtte dat, nu de stemvork aangestreken werd, die door een metalen stangje van buiten het fleschje met het caoutschouc in aanraking was gebragt, eene verplaatsing van den vochtdruppel in het buisje eene verwarming van het caoutschouc zou aantoonen. Dit gebeurde niet, ook toen men de vork een geruimen tijd in trilling had gehouden. Een thermoëlek-