ook buffon spreekt van hen met allen ernst, en laat hen op de Philippijnen wonen, waar ook gemelli hen plaatst, zich daarbij beroepende op de verzekering der Jesuiten. Linnaeus weet niet, of hij hen onder de apen, dan wel onder de menschen zal rangschikken. Eindelijk kwam schreber met de verstandige verklaring voor den dag, "dat het bestaan van menschen met een staart een zoo onbeduidend bewijs voor zich heeft, dat men die zaak naauwelijks voor iets meer dan een verdichtsel kan houden." De nieuwere reisbeschrijvingen, zooals die van spix en martius, van den graaf castelnau, van heredon en gibbon, hebben weder aanleiding gegeven tot de verspreiding van het geloof aan menschen met staarten. Deze schrijvers voeren tot bewijs aan het reeds te voren door monteiro aangehaald getuigenis onder eede van een Karmeliter monnik, ribeiro genaamd, die zegt in 1752 aan de oevers der Yurna een Indiaan, voorzien van een staart, te hebben gezien. In het jaar 1854 maakte de Fransche reiziger ducouret bekend, dat hij in Mekka zulk een mensch uit het volk der Niam-Niams heeft gezien en afgeteekend. In de zitting van 16 Februarij 1855 van het Geographisch genootschap te Parijs verklaarde echter geoffroy st hilaire dat, volgens die teekening, er geen spraak kan zijn van eene voortzetting der wervelkolom, maar dat het aanhangsel met de heiligbeenswervelen in verband staat. Castelnau en anderen wonnen eveneens omtrent het van staarten voorzien volk der Niam-Niams in Abyssinië berigten in, over welker geloofwaardigheid de graaf d'escaijrac de sauture zich onlangs zeer ongunstig heeft uitgelaten. Fremaux eindelijk deelt, in het Bulletin de la Societé de Géographie, April 1855, mede, dat ook hij in Sennaar gehoord had, dat daar in de nabijheid menschen woonden, die men "Menschen met staarten, of "Menschen met vellen" noemde; verder in die streken doordringende vond hij stammen, bij welke de mannen geheel naakt liepen, behalve dat zij om hunne heupen een driehoekig vel droegen, waarvan de punt op een af hangenden staart geleek! Het treffendste bewijs echter tegen het bestaan van die wezens is het feit, dat reeds de op den mensch gelijkende apen die verlenging der wervelkolom niet meer bezitten. Alleen als wanschapenheid, en ook dan nog zeer zelden, gebeurt het, dat het os coccygis van den mensch uit meer dan 4 of 5 wervels bestaat; serres geeft een geval op van 7. Daarenboven daalt ook gedurende de ontwikkeling van het foetus tot in de vierde maand het ruggemerg van den mensch dieper in het ruggemergskanaal dan later.
- G.