bedekt, met diepe kuilen, de overblijfsels der in poelen veranderde mijn-putten bezaaid en geheel van plantengroei beroofd, zijn zoodanige streken geruimen tijd tot bebouwing geheel ongeschikt. Bij het digtwerpen der putten gebruikt men niet eens de voorzorg, om de steenen het eerst naar beneden te werpen en te overdekken met den afgegraven vruchtbaren humus, maar wordt alles ordeloos en onnadenkend door elkander gesmeten, en zoo worden eertijds liefelijke en groeizame streken in ware steenachtige wildernissen herschapen."
DE TIJGERS OP HET EILAND SINGAPORE.
Over het algemeen leert de ondervinding, dat, naar gelang de menschelijke bevolking in eene streek toeneemt, de verscheurende dieren daaruit meer en meer verdwijnen.
Eene merkwaardige en sterk sprekende uitzondering op dezen regel maakt het kleine eilandje Singapore, gelijk blijkt uit een onlangs door den heer de castelnau aan de Fransche Akademie van daar gezonden brief. Toen de Engelschen zich, voor omstreeks vijfenveertig jaren, aldaar vestigden, had men daar, volgens het eenstemmig beweren van de daar wonende visschers, nog nimmer een tijger gezien. Ook in de vijf of zes volgende jaren vertoonde er zich geen enkele. Maar naarmate de bevolking van het eiland toenam, begaven er zich de tijgers zwemmende door de straat van Malacca heen, en thans zijn zij er zoo talrijk geworden, dat zij er dagelijks slagtoffers maken. Volgens de opgaven der policie wordt er gemiddeld elken dag een mensch door hen verscheurd, en daar de Chinezen en Maleijers, die bijna alleen de slagtoffers zijn, slechts zelden aan de overheid van het verdwijnen hunner kameraden kennis geven, zoo meent de castelnau, dat men zonder overdrijving aannemen mag, dat op dit eiland, hetwelk eene oppervlakte van slechts weinige uren heeft, jaarlijks een getal van 700 menschen de prooi van tijgers worden.