DE EERSTE STAP VAN ROBERT BROWN OP DEN WEG TOT ZIJNEN WETENSCHAPPELIJKEN ROEM.
Von martius deelt in eene redevoering over den in het vorige jaar overleden robert brown, dien hij den grootsten plantenkenner noemt, dien de wereld ooit heeft voortgebragt, de volgende weinig bekende bijzonderheid uit zijnen jeugdigen leeftijd mede.
Brown was als vaandrig en assistent-chirurgijn geplaatst bij een Schotsch regiment, dat op de westelijke kust van Ierland in garnizoen lag. Daar ontdekte hij een klein plantje, de Eriocaulon septangulare, dat echter merkwaardig is, omdat het de eenige Europesche vertegenwoordiger is eener overigens uitsluitend Amerikaansche familie van planten. Deze ontdekking was de aanleiding, dat hij zijn verder leven aan de botanie wijdde, want, toen hij in den zomer van 1898 een tot werving uitgezonden gedeelte van zijn regiment naar Londen vergezelde, en bij die gelegenheid een bezoek bragt aan zijnen vriend Dr. withering te Edgbarton, nabij Birmingham, haalde de laatste hem over, deze plant en zijne daarover in het werk gestelde onderzoekingen aan Dr. dryander te toonen. Deze geleerde botanist, de bibliothecaris van Sir joseph banks, verwonderd over de naauwkeurigheid van het onderzoek en over de juistheid der daaruit afgeleide besluiten, beval den jeugdigen man als een toekomstig meester in het vak aan, en van dien tijd af hield Sir joseph banks niet op met hem blijken te geven eener vaderlijke toegenegenheid. Brown werd voor banks een welkome gast bij zijne door vele andere geleerden bijgewoonde ontbijten, en in December 1800 stelde deze hem voor aan de regering als natuuronderzoeker bij de expeditie naar Nieuw Holland, onder kapitein flinders, welke toen uitgerust werd. Robert brown verliet op deze roepstem de militaire loopbaan, kwam weldra