Pagina:Album der Natuur 1860.djvu/157

Deze pagina is proefgelezen
131
OF ZOOGENAAMDE "KOPPENSNELLERS" VAN DIT EILAND.

tig zulks waagde, zou het slagtoffer zijn geworden van de wanhopige woede der vertoornde bijen-zwermen[1].

Vischvangst, door middel van "toeba".—- Vooral de meren, maar ook de vele rivieren van Borneo wemelen, inzonderheid in het drooge jaargetijde, van visch[2], zoodat die met manden vol, zelfs met de hand, in overvloed kan worden geschept. Hoezeer voornamelijk in de Westelijke helft, onder den invloed van het voorbeeld der Chinezen, soms met den hengel en ander vischtuig door de Dajakkers wordt gevischt, en eenige reizigers zelfs in de binnenlandsche meren hier en daar eene soort van fuiken van manden-werk zagen staan, is men hier, onder anderen in het Z. Oosten des eilands, uit gemakzucht, en ook om voor het droogen in massa veel visch te gelijk te verkrijgen,—waarbij gebruik moet worden gemaakt van de zeldzame dagen van droog weder,—meermalen gewoon den visch in het groot te vangen door bedeeling van het water met bedwelmende planten-deelen. Bij de Dajakkers zou daartoe veelvuldig het "toeba-" sap worden aangewend, afkomstig van eene "klimplant", die op de schrale heuvel-ruggen van Z.O.Borneo in menigte groeit. Onder dien naam, met toevoeging van het bij woordje "bidjie" zijn de welbekende kokkel-korrels (van Menispermum cocculus) ook elders in Oost-Indië bekend. Het is mij intusschen niet zeker gebleken,—hoewel die ook tot

  1. Hieruit blijkt weder, dat het gevaar aan dezen eigenaardigen honig-oogst verknocht soms grooter kan zijn, dan men in het algemeen zou gelooven. Het is echter bekend genoeg, dat daarbij het gezigt kan verloren gaan door steken in het oog, dat daarbij stikking kan volgen, wanneer de bijen hunnen angel-steek in mond of keel hebben toegebragt. Maar daarenboven zijn ook alleen door steken, zelfs slechts van ééne vertoornde bij, in de huid (of misschien in onderhuidsche aderen) reeds verscheidene doodelijke verwondingen ontstaan. In Drenthe zou alzoo, in 1851, een kind van drie jaren zijn bezweken; in 1852 een zesjarig meisje in Frankrijk. In 1856 een boer uit de omstreken van New-York, die ter zijde van den hals was getroffen. In 1857 eene boerin uit Landshut, na verwonding door bijen-steek in het aangezigt. In 1858 een Hongaarsch priester, die, reeds een kwartier na door eene vertoornde bij in den hals te zijn gesloken, zou overleden zijn. Zie deze waarnemingen,—die gelukkig tot de hoogst zeldzame behooren, die ook alle niet even zeker zijn geconstateerd, en waarbij voorzeker bijzondere neven-omstandigheden in het spel zullen zijn geweest,—in de Geneeskundige Tijdschriften, door buchner, caffe, nivison en anderen nader beschreven.
  2. Borneo's bekende visch-fauma telt, volgens bleeker, tegenwoordig reeds over de 300 soorten; zie Natuurk. Tijdschr. v, Ned. Indië, Afl. 6, 1858—1859.