vlekken en wolken; ook de rugvin is van die zelfde kleur. Meer naar den buik wordt de kleur der huid geelachtig-bruin, terwijl de keel en de buik wit zijn, zonder vlekken of wolken. De jonge puiten zijn geheel bruin van kleur.
Men vindt bij de puit eene bijzonderheid, die, zoover mij bekend is, bij geen anderen visch wordt aangetroffen. Op het voorste gedeelte van den rug namelijk, tusschen den kop en het begin van de tweede rugvin, ziet men eene vrij diepe, smalle groef van ongeveer 2 Ned. duimen lengte, juist op de plaats waar de eerste rugvin zou moeten gevonden worden. In die groef nu ziet men eene menigte haarfijne draadjes, die door een uiterst dun vliesje met elkander vereenigd zijn. Die draadjes zijn zoo fijn, dat zij niet wel te tellen zijn. Dat orgaan heeft geene de minste overeenkomst met de vinnen, immers al ligt de visch volkomen stil, zoodat alle vinnen in rust zijn, dan ziet men toch die haartjes meest altijd in eene zeer snelle, trillende of golvende beweging: eene beweging, die ik niet beter weet te vergelijken dan bij die, welke een levende garnaal maakt met zijne zwempooten. Aan het voorste einde van dat vliesje, eveneens in de groef, vindt men eene enkele, vrij groote vinstraal, die geheel het voorkomen heeft van de baarddraden aan den kop. Sommige ichthyologen hebben daarom ook gezegd, dat de eerste rugvin van de puit slechts eene straal heeft. Het is mij zeer aangenaam geweest eene levende puit te hebben gehad, en dus die zonderlinge beweging van die haartjes naauwkeurig te kunnen beschouwen. Zelfs toen het dier, dat ik bij gebrek aan zeewater in zoet water gedaan had, op het punt was van te sterven, bewoog hij die haartjes nog even snel als toen ik hem juist ontvangen had, indien hij aangeraakt werd. Thans, nu die puit op liquor staat, liggen de haartjes in de groef verborgen, maar de eerste lange straal is nog zeer goed zigtbaar.
De tweede rugvin begint terstond achter die genoemde groef en loopt voort tot bijna aan de staartvin. Zij heeft 55 stralen. De ver naar voren zittende buikvinnen hebben 7 vinstralen, waarvan de tweede verre de langste is en de zevende de kortste; de eerste, derde en vierde zijn bijna even lang, en de vijfde en zesde iets korter. De borstvinnen zijn breed en afgerond en bestaan uit 20 of 21 stralen. De aarsvin