Pagina:Album der Natuur 1860.djvu/252

Deze pagina is gevalideerd
 

I.

 

Door alchemie verstaat men de kunst om de zoogenaamde onedele metalen, het kwikzilver ingesloten, in goud of ten minste in zilver te veranderen. Eigenlijk is alchemie niets anders dan chemie, van het woord χημεία of χημία waarmede latere Grieksche schrijvers de geheimvolle natuurleer benoemden, welke, zoo als men meende, in het bezit der aloude Egyptische priesters geweest was, en waartoe ook de kunst behoorde om goud en zilver te maken. Er is bijna geen twijfel aan, of dat woord beteekent eenvoudig Egyptische kunst of wetenschap; naar het getuigenis van plutarchus heette Egypte vroeger Χημία, geheel in overeenstemming met de oude Israëlitische oorkonden, volgens welke de Egyptenaren afkomstig zijn van cham of chem. Door de Arabieren werd het bepalend lidwoord al voor dat woord gevoegd en zoo werd dit alchemie. Men gaf aan de alchemie nog andere benamingen. Eene der oudste was die van »heilige kunst” (άγια έχνη); ook heette zij nog »Hermetische kunst,” van welken naam wij zoo straks den oorsprong zullen vernemen, als ook »Spagirische kunst,” van twee Grieksche werkwoorden (οπυείν en άγειρειν), waarvan het eene scheiden, het andere bijeenvoegen beteekent. Bovendien noemde men haar ook wel eens »de philosophie,” t. w. de philosophie der natuur of de philosophische kunst bij uitnemendheid. Bij de oudste Grieksche schrijvers over alchemie komt die kunst ook voor onder den eenvoudigen naam van de »goudmakerskunst” (χρυσοποία), welke evenwel bij de lateren nimmer wordt gebruikt. Zij, die zich met de beoefening dier kunst bezig hielden, kregen in het algemeen den naam van alchemisten of philosophen; voor zoover deze geoordeeld werden of zelven verklaarden het geheim der transmutatie, der omvorming van onedele metalen in edele werkelijk magtig te zijn geworden, noemde men hen adepten, d.i. »die verkregen hebben.”

Alle alchemisten van alle tijden en volken kwamen hierin overeen, dat de verandering van onedele metalen in goud of zilver daardoor tot stand moest komen, dat men bij het gesmolten metaal eene zekere stof voegde, door welks inwerking dat metaal in goud of zilver werd