doch er ook geene haringen zijn. Sedert de kelpbranderijen op de Schotsche en Iersche kusten in werking zijn, heeft men het ook aan die industrie willen wijten, doch klaarblijkelijk ten onregte. Een Noorsch historieschrijver schrijft de verdwijning der haringen van de kust van Rahuus, in Zweden, in 1587, toe aan de verschijning van eenen buitengewonen haring, die een teeken van het Goddelijke ongenoegen was. Op den 21sten November 1587 ving men twee haringen, die als met gothische letters beschreven waren. Zeven dagen later werden zij naar Koppenhagen gebragt en aan frederik II vertoond. Deze vorst, die zeer bijgeloovig was, werd bleek van schrik en zag in die bijzonderheid eene voorzegging, dat hij of de koningin weldra sterven moest. Hij riep eenige geleerden in consult en deze verklaarden, dat op die visschen geschreven stond: Gij zult in het vervolg geene haringen meer visschen en de andere natiën ook niet. De koning was echter hiermede niet voldaan en zond de visschen naar de geleerde schriftuitleggers van Rostock, doch kreeg van daar ook geen berigt naar zijnen zin en zond hen vervolgens naar verscheidene andere Duitsche universiteiten. Een Fransch mathematicus, die zich te dien tijde te Koppenhagen bevond, gaf een dik boek uit om dit raadsel op te lossen, en beweerde, dat die karakters slechts de hoofdletters, initialen of wel de sigles van verscheidene woorden waren, doch ook dit werk voldeed den koning niet. Een ander voorspelde uit die visschen de naderende omkeering van geheel Europa, en zelfs een Zwitser, eglin genaamd, professor in de theologie te Zurich, gaf in 1622 een werk uit over eenen haring, die op den 21sten Mei 1596 op de kust van Pommeren gevangen was en dezelfde letters droeg als de Koppenhaagsche, en in hetwelk hij uit die teekenen de Apocalypsis verklaarde.—Wij weten thans zeer goed, dat dergelijke teekens op de visschen ontstaan of door eene toevallige ophooping van pigmentstoffen, of wel dat zij er door menschen op gemaakt kunnen worden, gelijk de Chinezen doen op goudvisschen met een deeg uit arsenikum en schildpadden-urine bestaande (Zie Album der Natuur, jaargang 1857, pag. 321). Ook in Schotland heerscht ten opzigte van die raadselachtige verdwijning der haringen op eene plaats, waar zij vroeger in menigte kwamen, eene bijgeloovige meening: men zegt
Pagina:Album der Natuur 1860.djvu/33
Deze pagina is proefgelezen
15
DE HARING.