en op zich zelve staan. Dat dit niet altijd het geval is, wordt ook bewezen door eenen van de Rhône afkomstigen bever, die f. cuvier gelegenheid gehad heeft eenigen tijd in den gevangen toestand gade te slaan. Dit geval is ook leerzaam, omdat daardoor als met den vinger wordt aangewezen, dat het instinkt, hetwelk den bever tot bouwen drijft, een geheel blinde drift is, waaraan hij tracht te voldoen, ook dan wanneer er geene de minste reden toe bestaat en zijn werken dus geheel doelloos is. Wij deelen het daarom hier in zijn geheel mede.
"Deze bever,—zegt f. cuvier,—was gehuisvest in eene zeer groote vierkante kooi, met traliewerk aan twee zijden, maar buiten het eene traliewerk was een luik, en tusschen beiden in bevond zich eene ledige ruimte, waar het dier bij komen kon, door zijne pooten en zijn snoet door de traliën te steken. Men gaf hem gewoonlijk wilgentakken tot voedsel, waarvan hij de schors af knaagde, en zoodra zij daarvan ontdaan waren, sneed hij deze tot kleine stukken, die hij achter het door het luik gesloten traliewerk ophoopte. Hieruit besluitende, dat het dier neiging om te bouwen had, deed ik hem aarde, vermengd met stroo en boomtakken geven; des anderen daags vond ik alle die stoffen opgehoopt achter het traliewerk; maar, daar hij nimmer des daags noch onder het oog van toeschouwers werkte, liet ik de kooi geheel sluiten met houten luiken, doch van kleine openingen voorzien, die veroorloofden om het dier gade te slaan, zonder dat het mij zag. Daarop deed ik hem nieuwe bouwstoffen geven, en oogenblikkelijk ging hij aan het werk. De ruimte tusschen het traliewerk en het luik was steeds de plaats, waar hij zocht te bouwen. Midden op de hoop aarde geplaatst, wierp hij met zijne vier pooten deze en al wat er onder gemengd was met kracht naar achteren en naar die zijde, waar hij verlangde dat zij zich zoude bevinden; en toen hij zoo gedurende eenige oogenblikken gewerkt had, begon hij kleine hoopjes aarde met zijne voorpooten te vormen en schoof deze voort, zich daarbij tevens met zijne kin helpende, of wel, hij droeg deze aarde in zijn mond er heen. Het scheen, dat hij bij dit werk geene orde hoegenaamd in acht nam; naar gelang hij de bouwstoffen op hare plaats bragt, perstte hij deze met zijn snoet stijf op elkan-