Pagina:Album der Natuur 1860.djvu/381

Deze pagina is proefgelezen
 
 

 

(Vervolg van bladz. 321.)

 

Wekken de woningen der bevers en ondatra's teregt reeds onze verbazing, in nog veel hoogere mate doen zulks die van vele insekten. Behooren de eersten nog tot dezelfde afdeeling van het dierenrijk, waartoe ook de mensch behoort, en schijnt het daarom minder vreemd, dat zij, door eene ingeschapen kunstdrift, woningen tot stand brengen, welke aan die van menschen herinneren, de laatsten daarentegen, de door zoo velen met minachting beschouwde insekten, staan, wat hunne geheele bewerktuiging aangaat, oogenschijnlijk op eenen zooveel lageren trap, dat men hen ter naauwernood zoude in staat achten iets daar te stellen, dat zelfs in de verte de voortbrengselen hunner eenen hoogeren rang innemende natuurgenooten kan evenaren.

En toch is er geene dierklasse, die zich zoozeer door merkwaardige kunstdriften onderscheidt, als juist deze. Als bouwkunstenaars behooren daartoe velen, die de reeds genoemde zoogdieren overtreffen, ja die in dat opzigt zelfs sommige wilde volksstammen, welke nog hier en daar onze aarde bewonen, te boven gaan.

Zeer vele insekten behooren tot het gild, waarmede wij ons thans bezig houden. Hen allen te beschouwen, zoude ons veel te verleiden. Wij zullen daarom slechts de werkzaamheden van enkelen hunner gadeslaan, die het meest deze onderscheiding schijnen te verdienen.

Algemeen bekend is het, dat de honigbij uit was kunstig aaneengevoegde cellen bouwt, die bestemd zijn voor de ontwikkeling der