Mygale coementaria.
Ziehier de afbeelding van eene dier spinnen. Het is die van het wijfje van de in zuidelijk Europa levende Mygale coementaria. Zij kiest om hare woning daarin te vestigen een gedeelte van den bodem, waar geen gras groeit, doch die vast en stevig is, zonder grootere of kleinere steenen, en liefst zacht hellende, zoodat het water gemakkelijk kan afloopen. In den bodem graaft de spin eenen gang van een tot twee voeten diepte en wijd genoeg om haar er zich gemakkelijk in te doen bewegen.
Opening met de deur van het nest van Mygale coementaria.
De wanden van dezen gang bekleedt zij met een digt zijden behangsel. Doch het merkwaardigste aan deze woning is de deur, waardoor de toegang tot het nest naar willekeur kan geopend of gesloten worden. Deze deur heeft de gedaante van een rond schijfje, dat aan de naar buiten gekeerde oppervlakte plat en ruw is, zoodat de deur gesloten zijnde, bijna niet te onderscheiden is van de omgevende aarde, terwijl daarentegen de binnenvlakte bol is en bekleed met spinsel. Zij is zamengesteld uit verscheidene lagen van fijne klei, mede onderling door spinsel verbonden. De draden van het spinsel-bekleedsel der binnenzijde van de deur zetten zich ter zijde voort in die van het bekleedsel van den gang en stellen zoo een hengsel daar, waaraan de deur draaijen, dat is zich openen en sluiten kan. Het laatste geschiedt in dit geval door het eigen gewigt van het deurtje. Bij eene andere Westindische soort (Mygale cratiens), welke een deurtje bouwt, dat alleen bestaat uit eenige lagen van digt spinsel, geschiedt de sluiting door de veerkracht van het mede uit spinsel zamengesteld hengsel. Is de spin te huis, en tracht een indringer de deur te openen, dan poogt de spin haar digt te houden, door zijne achterpooten in het bekleedsel van den gang, zijne voorpooten in dat van de deur te slaan en dusdoende deze naar zich toe te trekken. Mislukt haar zulks, dan vlugt zij naar den bodem van haar hol om daar eene laatste schuilplaats te zoeken.