Pagina:Album der Natuur 1860.djvu/402

Deze pagina is proefgelezen
372
DE BOUWKUNST DER DIEREN.

tijd van den ondersten vloer de hooger gelegen magazijnen kunnen bereiken. Smeathman vermeldt, dat hij eene zoodanige brug zag, die een halve E. duim dik, een vierde duim breed en tien duimen lang was. Inderdaad is het ter naauwernood te begrijpen, hoe deze kleine wezens in staat zijn een werk van zoo groote stoutheid, als deze uit klei gebouwde bruggen zijn, te volvoeren. Zij zijn van al het verwonderlijke, dat de termieten-woningen aanbieden, voorzeker het verwonderlijkste. Men mag echter vermoeden, dat zij deze niet op eens, als het ware in de lucht optrekken, want dan laat zich bezwaarlijk inzien, hoe zulk een lange, dunne, aanvankelijk door niets gesteunde boog, eer het werk half voltooid was, tegen instorting zoude behoed kunnen worden. Men mag integendeel aannemen, dat deze bogen aanvankelijk veel korter en welligt ook dikker waren, doch bij de opvolgende veranderingen, die de geheele woning ondergaat, allengs door afneming op het eene punt en aanvoeging op een ander, dien luchtigen vorm verkregen hebben, welke daaraan in groote termieten-heuvelen is waargenomen.

Deze nijvere insekten zijn namelijk onophoudelijk bezig met het verbeteren en vergrooten van hun verblijf, ten einde het steeds te doen beantwoorden aan het gestadig toenemend getal der bewoners. De koninklijke kamer, welker holte aanvankelijk slechts 2 Ned. duimen lang was, wordt voortdurend vergroot, naar gelang de koningin in omvang toeneemt, zoodat de holte ten slotte tot 20 Ned. duimen lang en naar evenredigheid breed wordt. Het noodwendig gevolg van dit vergrooten der koninklijke kamer is echter, dat ook al de daarom heen gelegen verblijven, kweekerijen en magazijnen, eene daarmede gelijken tred houdende verbouwing en verplaatsing moeten ondergaan, en daar bovendien het getal der bewoners zonder ophouden en wel, gelijk wij zagen, zeer snel toeneemt, zoodat de kweekerijen en magazijnen steeds eene grootere uitbreiding vorderen, zoo moeten ook de buitenmuren van het gebouw in gelijke mate worden uitgezet. Van binnen wordt derhalve bouwstof afgenomen en van buiten weder aangevoegd. Doch voor het laatste is natuurlijk de van binnen afkomstige klei niet voldoende, en daartoe strekt nu de met vooruitziende zorg opgehoopte kleivoorraad, waaruit de zijdelingsche torentjes (t t t)