die zulk eene lengte heeft, dat haar laagste toon met dien van de stemvork overeenkomt. Men kan het dan gemakkelijk zoo inrigten, dat de hoogere toonen, die de buis kan geven, met de hoogere toonen van de stemvork niet overeenkomen en dat dus alleen de laagste toon van deze, door de buis versterkt, hoorbaar wordt. In plaats van de buis beurtelings bij de stemvork te brengen en weder daarvan te verwijderen, kan men de eerste ook openen en sluiten, terwijl zij steeds in de nabijheid van de vork blijft. Men heeft daarbij dan door het meer of minder openen der buis de sterkte van den toon geheel in zijne magt.
Helmholtz nam nu acht verschillende stemvorken met hare buizen, die elk, met behulp van een klavierwerk, gemakkelijk meer of minder konden geopend worden. In de nabijheid van elk dezer vorken werd ook nog een elektromagneet geplaatst, en deze gemagnetiseerd door een elektrischen stroom, welke door een zelf werkenden en stelbaren stroomverbreker intermittent werd gemaakt, zóó, dat het aantal der afbrekingen per seconde met het aantal trillingen van de laagste stemvork, 112, overeenkwam. De vorken werden op deze wijze in aanhoudende en daarbij steeds genoegzaam even wijde trillingen gebragt. De enkelvoudige toonen, die zij met de buizen voortbragten, waren:
Deze enkelvoudige toonen liet helmholtz nu, op allerlei wijzen den laagsten met een of meer hoogere verbindend, klinken en trachtte telkens de zoo verkregen klanktinten met de stem na te bootsen. Zoo leerde hij langzamerhand, welke toonkombinatiën er noodig waren tot zamengestelde toonen, die de verschillende (Duitsche) vokalen tot klanktint hadden. Men begrijpt ligtelijk, dat hierbij de voortgebragte klanktinten meer met de gezongen, dan met de gesproken vokalen overeenkwamen.
De grondtoon alleen gaf den klank der U (oe), Die vokaal wordt nog iets duidelijker, als nevens den grondtoon ook zeer zwak de derde der bovengenoemde toonen klinkt.
De O ontstaat, als de grondtoon krachtig door de hoogere octaaf begeleid wordt. Eene zeer zwakke begeleiding met den derden en vierden toon is voordeelig, maar niet bepaald noodig.
De E wordt voornamelijk door den derden toon gekarakteriseerd, bij matige sterkte van den tweeden (terwijl de grondtoon als gewoonlijk klinkt, gelijk uit het volgende blijkt. Reft .). Men kan ook den vierden en vijfden zwak laten medeklinken.
De overgang van O tot E geschiedt dus door den tweeden toon te doen afne-