Pagina:Album der Natuur 1860.djvu/434

Deze pagina is proefgelezen
20
ALBUM DER NATUUR.

kenmerkt door de aanwezigheid van zoogenaamde Wormiaansche (tusschengevoegde) beentjes en wel voornamelijk van een daarvan, dat als het superoccipitaal of interparietaal bekend is. Smith nu toont aan, dat deze bewering geheel ongegrond is. Van vijf crania, die hij in het museum te Lima onderzocht, was er slechts één, waaraan een dier beenderen te herkennen was en nog wel niet het laatstgenoemde. Bij een schedel uit de ruinen van Pachacamac of den Zonnetempel, zeven mijlen van Lima, die S. reeds vroeger naar Europa had gezonden, zoowel als bij twee Chinchas schedels, die te Edinburgh aanwezig zijn, ontbreekt ook dit osteologisch kenmerk geheel en al. Men mag het dus zeker niet als typisch opgeven.

In eene stad op de kust van Peru, die den naam van Eten draagt, leeft sedert onheugelijke tijden een stam van afstammelingen der oude Peruvianen, die niet ligt inboorlingen uit andere streken van ditzelfde land onder zich dulden en vooral zorg dragen zich niet door aanhuwelijking daarmede te vermengen. Zij spreken Spaansch, gelijk al de kustbewoners rondom hen, maar bezigen onderling ook eene taal, die geene andere Peruvianen kunnen verstaan. Die taal is evenwel naar S'.s meening het eenige wat ze van hunne landgenooten onderscheidt en het is dus niet te vermoeden, dat zij met deze in oorsprong zouden verschillen. De oorsprong dier taal is in den laatsten tijd, met groote waarschijnlijkheid althans, door een toeval aan het licht gekomen. Onder de Chinesche arbeiders, die in Peru na de vrijmaking der slaven zijn ingevoerd, bevinden zich inboorlingen van zoover van elkaar afgelegene provinciën van dit groote rijk, dat zij elkaar, als beide hun eigen chineesch spreken, volstrekt niet kunnen verstaan. Maar een inboorling van Eten kan dan als tolk voor beide dienen; hij verstaat beide dialecten. Hun eigen oorspronkelijke taal moet dus mede een Chineesch dialekt zijn. En er is meer. In eene familie te Lima zag S. een Chinees uit de omstreken van Pekin en een Peruviaansch meisje uit Eten, die zoo op elkander geleken, dat hij ze voor broeder en zuster hield. De in Peru aanwezige Chinezen begraven hunne dooden met ceremoniën, die groote overeenkomst vertoonen met de bij dezelfde gelegenheid gebruikelijke onder de oude inwoners van Peru, en de beeldjes, in sommige streken van China bij godsdienstplegtigheden gebezigd, gelijken zeer op die, welke men in oude peruaansche graven vindt.

De bedoelde zoölogische curiositeit is deze. Von Tschudi al wederom beweert, en zelfs von humboldt neemt dit van hem over, dat katten, zoodra zij op eenen berg tot eene hoogte van omstreeks 15000 voeten worden gebragt, allen sterven onder stuiptrekkingen met verschijnselen van tetanus. Smith nu zegt, dat te Tuctococha op hoogstens tien minuten wandelens van de sneeuwgrens der Wester Cordilleras, dus ver boven 13000 voet, katten gezond