hoeveelheid ureum bevat is, en bovendien kreatine, maar geen acidum uricum. Zij vermoeden deshalve, dat bij hen het ureum uit de kreatine ontstaat. Bij de steur, de Lamprei en de beenige visschen konden zij geen ureum ontdekken. (Journ. f. prakt. Chemie, LXXVI, p. 58).
Deze ontdekking is van gewigt, in zooverre zij aanwijst, dat er ook in de stofwisseling eene toenadering van de haaijen en roggen tot de hoogere gewervelde dieren merkbaar is.
Verwstoffen.—Sedert lang zijn het de scheikundigen oneens omtrent de beantwoording van twee vragen, die in de theorie der verwerij ter sprake komen, namelijk:
1) Welk gedeelte van de gekleurde vezel wordt door de kleurstof ingenomen? Is deze slechts aan de oppervlakte gehecht, of dringt zij in de zelfstandigheid der celwanden, of zelfs in het binnenste door?
2) Wat is de aard der vereeniging tusschen de kleurstof en de vezel? Is zij eene scheikundige verbinding of wordt zij alleen veroorzaakt door eene oppervlakkige aantrekking?
Dr. p.a. bolley, professor aan de Polytechnische school te Zürich, heeft de nadere beantwoording dier vragen door een chemisch en mikroskopisch onderzoek beproefd. De volgende zijn de hoofduitkomsten van dit onderzoek.
A. Zitplaats der kleurstof.
1) De doordringing der vezelen door de kleurstof is geenszins algemeen; niet zelden is deze alleen aan hare buitenzijde gehecht.
2) Zijde en wol schijnen, in alle gevallen waar zij niet met in eenen toestand van eenvoudige suspensie verkeerende verwstoffen gekleurd zijn, de kleurstof in hunne geheele massa te hebben opgenomen, zoodat de vezelen daardoor geheel doordrongen zijn.
3) Beide deze soorten van vezelen, maar vooral de zijde, zijn in vele gevallen niet alleen inwendig, maar ook door uitwendige aanhechting gekleurd.
4) Dij katoenvezelen dringt de kleurstof zelden door de celwanden heen; schier altijd bevindt zich deze alleen aan de buiten-oppervlakte.
5) Somwijlen dringt echter ook de kleurstof door in de inwendige holten der vezelcellen van katoen, doch zonder den wand zelven te kleuren.
B. Aard der kracht, waardoor de kleurstof met de vezelen verbonden is.
6) De aantrekkingskracht van katoen voor zouten, verdunde zuren enz. is in alle gevallen geringer dan die van wol en zijde, doch dat het eerste tegenstelde werkingen in vergelijking met de laatsten zoude hebben, zooals door sommigen beweerd is, is niet bewezen.