groote roofdieren bedroeg in hetzelfde jaar 834, en daaronder waren: 17 tijgers, 139 panthers, 119 beeren, 540 wolven en 13 hyaena's. (Petermann's Geogr. Mittheil. 1860, V, p. 196).
Warmte der Roode zee.—Dr. buist deelt hierover het volgende mede. "Juist in het midden is het heetste gedeelte der zee gelegen, want de hoogste temperatuur heerscht tusschen 14° en 21° N.B. in de groote vulkanische streek. Aldaar bedraagt de warmte zelfs in de wintermaanden zelden minder dan 80° Fahr., in Maart en April stijgt zij tot 84°, in Mei soms tot 90°. De grootste hitte wordt echter in September waargenomen, wanneer de temperatuur van de zee en die der lucht de bloedwarmte te boven gaat; ziet men alsdan over de leuning van het schip, welks verdek juist door regen afgekoeld wordt, dan heeft men eene gewaarwording, als of men het hoofd boven een ketel met kokend water houdt. In November 1856, bij eene luchttemperatuur van 82° F., klom die der zee tusschen 17° en 23° N.B. tot 106°; echter is dit een zeldzaam voorkomend geval. In de golf van Suez heerscht gewoonlijk eene gematigde temperatuur." (Petermann's Geogr. Mittheil. 1860, V, p. 197).
Levensduur van in steen beslotene padden. —De ingenieur seguin, correspondent van de Académie des Sciences, meldt in een in de zitting van 21 Mei dier Akademie voorgelezen brief, dat hij jaren lang proeven gedaan heeft over den levensduur van padden, door hem opgesloten in gips, en dat hij padden nog levend heeft gevonden, nadat zij tien jaren lang door het gips waren omgeven geweest. Twaalf à vijftien jaren geleden heeft hij weder een groot aantal dezer dieren in zulke artificiële steenen opgesloten, maar zekere aan zijn huis gedane verbouwingen hebben die op twee na doen verdwijnen. Hij biedt aan die twee steenen over te zenden, zoo de Akademie er prijs op stelt ze in hare tegenwoordigheid te doen openen.—In de zitting van 28 Mei berigtte daarop flourens, dat de beide steenen stuk gebroken waren door eene commissie uit de Akademie; dat zij een adder en eene pad bevatten, maar dat deze dieren sedert lang waren gestorven en de pad zelfs geheel verdroogd was. De heer seguin is echter van plan de proeven in grooter aantal te hervatten. — Duméril herinnerde hier aan eene in 1851 in een groot stuk silex levend gevonden pad, welke het onderwerp is geweest van het onderzoek eener akademische commissie. (Compt. rend. Tom. L, pag. 920 et 975). Wij herinneren aan een opstel in ons Album (Jaargang 1854, p. 147) van prof. harting, getiteld: het sluimerende leven, waarin mede eenige door dezen op eene dergelijke wijze genomen proeven worden medegedeeld, die alle tot eene negatieve uitkomst hebben geleid.