stroom (!?), welke op het oogenblik der verbinding ontstaat. Deze lijnen zijn van den omtrek naar het midden, dat is naar het zuur gerigt. Te gelijker tijd worden andere deeltjes, als of zij teruggestooten werden, in dwars gerigte lijnen naar den omtrek geworpen, zoodat het gemakkelijk wordt hierin eene schets van de grondlijnen der naaldkristallen te herkennen" (?).
»2) Aantrekking door het oxyde, beweging van het zuur van het midden naar den omtrek, kristallisatie in kuben en prismen. Het iodium amalgaam, alleen of vermengd met dal van bismuth gebezigd, doet duidelijk de aantrekking zien, door het oxyd op het zuur uitgeoefend. Men ziet daarbij het zuur zich met groote snelheid van het midden naar den omtrek bewegen, zonder eenig spoor van afstooting door het oxyde (?). De hierbij gevormde lijnen laten op het kwik eene groote hoeveelheid driehoekige strepen of kanten na, zooals de lijnen zouden zijn, die de laatste grenzen der ontleding van prismatische of kubische kristallen voorstellen. Tot dezelfde soort behooren de verschijnselen, voortgebragt door het zinkamalgama; over het geheel is de werking ook daar van het midden naar den omtrek gerigt, maar eenige lijnen schijnen in tegenovergestelde rigting te loopen. De kristallisatie in veelhoekige plaatjes schijnt met deze beweging zaam te hangen."
»3) Inertie of evenwigt tusschen het zuur en het oxyd, geen bepaalde kristalvorm. De amalgamen, waarvan de metalen oxyden geven, die met het azijnzuur geen zouten met bepaalden kristalvorm of wel deliquescerende zouten opleveren, vertoonen niets merkwaardigs, als zij op de bovenbeschrevene wijze worden behandeld. Zulke zijn het tin en het potassium amalgama."
"Wanneer men het azijnzuur met het loodamalgama, niet in het midden van het laatste, maar rondom aan den omtrek daarvan in aanraking brengt, dan vormt er zich eene zeer fraaije schijf loodoxyde, die eene roterende beweging aanneemt en eene reeks van aantrekkingen en afstootingen vertoont. Het azijnzuur moet hiertoe zeer verdund zijn."
Tot zoover doat. Men ziet, dat wij hier en daar eenige vraagteekens hebben geplaatst; de medegedeelde verschijnselen toch komen ons voor een nader onderzoek zeer te behoeven, zal men tot eene juiste verklaring daarvan geraken. Het zou ons volstrekt niet verwonderen, als dan de gasontwikkeling bij de oxydatie als bron der bewegingen eene groote rol bleek te spelen, als dus de door den schrijver te hulp geroepen elektriciteit aan de verschijnselen geheel onschuldig bleek te zijn en als daarbij de door hem waargenomene aanduiding van den kristalvorm van hel wordende zout misschien zeer gezocht of geheel toevallig bleek te wezen.