1) Bij de Mollusken komen Ie midden van andere spiervezelen ook werkelijk dwars gestreepte voor.
2) De vorming dezer dwarsstrepen is het gevolg, even als bij de hoogere dieren, van de aanwezigheid der dubbelbrekende spierligchaampjes (sarcous elements), welke in regelmatige reeksen of lagen evenwijdig nevens elkander in de homogene enkel brekende grondzelfstandigheid gelegen zijn.
3) Deze spierligchaampjes zijn hier, zooals overal, geen vaste ligchaampjes noch blaasjes van bepaalde grootte en gedaante, maar zij worden gevormd door groepen of hoopjes van kleine dubbelbrekende molekulen (disdiaklasten van brücke).
4) De spierzelfstandigheid is ook bij de Mollusken, evenals bij de gewervelde dieren, het product der oorspronkelijke spiercellen (sarcoplasten).
5) Bij volwassen dieren zijn de sarcoplasten hetzij volkomen onderling versmolten tot een grooter geheel (zoo in de spiervezelen van de sluitspier, van den mantel, van den voet enz), of zij blijven steeds als afzonderlijke, vaneen gescheiden elementen over (zoo in het hart en in het darmkanaal).
6) De groei der spieren geschiedt door aanvoeging van nieuwe sarcoplasten, welke zich vermoedelijk door deeling vermenigvuldigen. (Sitzungsber. der Kais. Akad. 1860, XXXIX, No. 4, p. 559).
Ornitnologische fauna van Celebes.—De Engelsche natuuronderzoeker a.f. wallace heeft in het Engelsch ornithologisch tijdschrift The Ibis (April 1860) een berigt gegeven over een driemaandelijksch verblijf op het noordoostelijk schiereiland van Celebes in de tweede helft van het vorige jaar. Hij doorzocht den omtrek van Menado, de bosschen aan het Tondano-meer en aan den vulkaan Klabat, alsmede de oost- en zuidkust van het schiereiland en verzamelde 140 soorten van vogels, waaronder inzonderheid de schoone Megacephalon maleo, tot de familie der Megapodiidae behoorende, zijne opmerkzaamheid tot zich trok wegens zijn eigendomlijk maaksel en zijne gewoonte om zijne eijeren in het zand van den zeeoever te begraven. De ornithologische fauna van Celebes wordt door hem op de volgende wijze geschetst:
"Ik ken thans 140 soorten van dit eiland en bovendien heeft forsten nog 10 soorten gevonden, die ik niet ontmoet heb. Dit getal van 150 soorten is zeer gering in verhouding tot de grootte van het eiland, en toch geloof ik niet, dat het door later onderzoek veel vermeerderd zal worden. Vele der voornaamste familiën, welke soorten tellen op de westelijker gelegen eilanden, ontbreken hier hetzij geheel of zijn zeer zwak vertegenwoordigd. Van de groote groep der Turdidae komen hier bijna geene, van de Bucconidae, Trogonidae en Eurylaemidae volstrekt geene soorten voor. Ook de Picidae zijn